2.1Zoals reeds bij tussenvonnis van 10 februari 2016 werd overwogen, zal de
gevorderde levering van de woningen worden toegewezen.
De gevorderde afdracht van huurpenningen en geinde geldleningen
2.2.1 [verzoekers] hebben gesteld dat [gedaagde] tijdens de detentie van erflater huurpenningen heeft geïncasseerd en dat [gedaagde] die huurpenningen alsnog dient af te dragen aan thans [verzoekers] [gedaagde] heeft erkend huurpenningen te hebben geïncasseerd.
2.2.2 [gedaagde] stelde zich voor het tussenvonnis van 10 februari 2016 op het standpunt dat zij met de ontvangen huurpenningen en aflossingen op geldleningen onder meer had betaald de toenmalige advocaat van erflater, van [gedaagde] zelf en een dienstmeisje, de elektriciteitsrekeningen van de woningen in de periode juni 2005 t/m april 2008, reparatiekosten, kosten van levensonderhoud van haarzelf en [kind gedaagde] vanaf juli 2005 t/m december 2007, kosten van psychiatrische behandeling van [kind gedaagde] en administratiekosten van dhr. [naam X] ten bedrage van ongeveer Afl. 30.000,00. Het Gerecht heeft [gedaagde] bij tussenvonnis van 10 februari 2016 in de gelegenheid gesteld om bij akte middels een afzonderlijke productie een duidelijk gespecificeerd overzicht met bijbehorende, gerangschikte bijlagen, te verstrekken van enerzijds de ontvangen huurpenningen en aflossingen op geldleningen en anderzijds de betaalde onkosten, uitgesplitst naar perceel en periode. [verzoekers] hadden reeds erkend dat de gemaakte advocaatkosten, accountantskosten en stortingen bij KIA tot een totaalbedrag van Afl. 31.827,50 op de vordering in mindering strekken (zie de vordering onder XI).
2.2.3 [gedaagde] heeft bij akte van 7 december 2016 een Excel-sheet overgelegd met bewijzen van inkomsten en uitgaven voor de periode juli 2005 t/m januari 2008. Zij stelt dat zij de huurinkomsten heeft geïnd tot een bedrag van Afl. 113.308,31 en dat zij Afl. 53.117,70 aan kosten heeft uitgegeven, zodat een saldo van Afl. 60.190,61 resteert (productie 16).
2.2.4 [gedaagde] heeft bij akte van 7 december 2016 een Excel-sheet overgelegd met bewijzen van inkomsten en uitgaven voor de periode april 2007 t/m augustus 2007. Zij stelt dat zij de huurinkomsten heeft geïnd tot een bedrag van Afl. 21.404,50 en dat zij Afl. 1.534,40, Afl. 2.489,71 en Afl. 5.698,45 aan kosten heeft uitgegeven, zodat een saldo van Afl. 9.722,56 resteert (productie 17).
2.2.5 [gedaagde] heeft bij akte van 7 december 2016 een Excel-sheet overgelegd met bewijzen van inkomsten en uitgaven voor de periode november 2006 t/m augustus 2007. Zij stelt dat zij de huurinkomsten heeft geïnd tot een bedrag van Afl. 29.144,53 en dat zij Afl. 7.558,67 aan kosten heeft uitgegeven, zodat een saldo van Afl. 21.585,86 resteert (productie 18).
2.2.6 [gedaagde] heeft bij akte van 7 december 2016 een Excel-sheet overgelegd met bewijzen van inkomsten en uitgaven voor de periode augustus 2005 t/m september 2007. Zij stelt dat zij de huurinkomsten heeft geïnd tot een bedrag van Afl. 36.000,- en dat zij Afl. 11.976,33 aan kosten heeft uitgegeven, zodat een saldo van Afl. 24.023,67 resteert (productie 19).
2.2.7 [verzoekers] hebben in hun reactie volstaan met verwijzing naar een aanvullend rapport van de door hun ingeschakelde registeraccountant en de stelling dat hij heeft geconstateerd dat [gedaagde] geen nadere contracten of gegevens heeft verstrekt en de overgelegde huuradministratie verre van compleet is. De registeraccountant komt tot een aangepast bedrag van Afl. 171.480,14 aan geschatte netto huurinkomsten ter zake van [adres 4], [adres 1] en [adres 5]. Het is evenwel aan [verzoekers] om hun stelling dat [gedaagde] dit netto bedrag aan huurinkomsten heeft ontvangen voldoende te onderbouwen. Het Gerecht is van oordeel dat [verzoekers], in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] aan de hand van de door haar verstrekte informatie, dit niet hebben gedaan aan de hand van de enkele overlegging van het rapport van hun accountant, waarin ook nog eens geschatte bedragen staan opgenomen. Het Gerecht zal dan ook uitgaan van de door [gedaagde] erkende bedragen, derhalve in totaal een bedrag van Afl. 115.522,70 (Afl. 60.190,61 + Afl. 9.722,56 + Afl. 21.585,86 + Afl. 24.023,67).
2.3.1 [gedaagde] is tevens in de gelegenheid gesteld om bij akte alsnog middels een afzonderlijke productie een duidelijk gespecificeerd overzicht met bijbehorende, gerangschikte bijlagen, te verstrekken van de enerzijds ontvangen huurpenningen en anderzijds betaalde onkosten, uitgesplitst naar perceel en periode betreffende de woningen te [adres 2], [adres 3] en [adres 1].
2.3.2 [gedaagde] heeft bij akte van 7 december 2016 een Excel-sheet overgelegd van huurinkomsten voor de periode juli 2005 t/m april 2006 tot een bedrag van Afl. 10.800,- betreffende [adres 2] (productie 14). Voorts heeft [gedaagde] een Excel-sheet van huurinkomsten verminderd met uitgaven voor dezelfde periode overgelegd betreffende [adres 3] tot een bedrag Afl. 24.520,25 (productie 15). [verzoekers] hebben ook wat betreft deze huurinkomsten onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [gedaagde] een hoger bedrag aan (netto) huurinkomsten ter zake deze woning heeft ontvangen, zodat het Gerecht van deze bedragen zal uitgaan. [gedaagde] heeft gesteld dat zij de huurinkomsten heeft geïnd tot aan het moment dat het openbaar ministerie beslag heeft gelegd. Dit is niet weersproken door [verzoekers]
2.3.3 [gedaagde] heeft gesteld dat het openbaar ministerie in mei 2006 beslag heeft gelegd, waardoor zij vanaf dat moment geen huurinkomsten meer heeft geïncasseerd. [verzoekers] erkennen dit maar stellen dat [gedaagde] een groot deel van deze huurpenningen na opheffing van het beslag heeft terugontvangen middels verrekening met belastingaanslagen. Zij hebben een document, kennelijk afkomstig van het openbaar ministerie, overgelegd waarin staat vermeld dat Afl. 60.160,82 ten behoeve van [gedaagde] werd verrekend, Afl. 39.996,- ten behoeve van wijlen [verzoekers] werd verrekend en Afl. 27.626,60 ten behoeve van [gedaagde] en wijlen [verzoekers] samen werd verrekend. [gedaagde] heeft dit onvoldoende gemotiveerd en stellig betwist in haar akte uitlating producties van 7 juni 2017. Het Gerecht zal [gedaagde] dan ook veroordelen om een bedrag van Afl. 73.974,12 (Afl. 60.160,82 + (27.626,60 /2 )) af te dragen.
2.3.4 [gedaagde] heeft bij akte van 7 december 2016 gesteld dat zij sinds november 2005 zelf in de woning heeft gewoond. Zij betwist dat zij de woning heeft verhuurd en huurpenningen heeft geïnd. [verzoekers] hebben in hun antwoordakte kennelijk de stelling dat [gedaagde] de woning heeft verhuurd niet langer gehandhaafd. [verzoekers] hebben wel gesteld dat bij de woning (in de akte staat “[adres 3]”, maar het Gerecht begrijpt dat [verzoekers] “[adres 1]” bedoelen) ook een appartement hoort en dat [gedaagde] dat appartement wel heeft verhuurd. [gedaagde] heeft dit niet betwist in haar akte uitlating producties van 7 juni 2017. Evenwel hebben [verzoekers] niet gesteld welk (netto) bedrag aan huurinkomsten [gedaagde] heeft geïncasseerd betreffende het appartement, zodat het Gerecht wegens gebrek aan onderbouwing aan de stelling voorbij zal gaan en dit deel van de vordering zal afwijzen.
2.4.1 [gedaagde] is ook in de gelegenheid gesteld om de overige gestelde kosten (advocaatkosten, elektriciteitsrekeningen, reparatiekosten, kosten van levensonderhoud van haarzelf en [kind gedaagde]], kosten van psychiatrische behandeling van [kind gedaagde]] en administratiekosten van dhr. [naam X]) nader te onderbouwen. In haar akte van 7 december 2016 heeft zij gesteld dat zij in totaal Afl. 341.609,95 aan kosten heeft gehad en zij heeft ter onderbouwing diverse stukken in het geding gebracht.
2.4.2 [gedaagde] heeft gesteld dat zij in totaal Afl. 93.896,45 aan advocaatkosten heeft betaald. Zij heeft ter onderbouwing kwitanties van het betreffende advocatenkantoor overgelegd. [verzoekers] hebben het door [gedaagde] gestelde en onderbouwde bedrag onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het Gerecht van dit bedrag uit zal gaan.
2.4.3 [gedaagde] heeft voor het eerst in haar akte van 7 december 2016 vermeld dat zij ook kosten van AMTR betreffende Pine Holding heeft betaald. [verzoekers] hebben deze stelling betwist. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat [gedaagde] deze kosten heeft betaald, terwijl een verdere onderbouwing van deze kostenpost ontbreekt. Het Gerecht zal deze kostenpost dan ook verder buiten beschouwing laten.
2.4.4 [gedaagde] heeft gesteld dat zij betreffende de woning [adres 1] de volgende kosten heeft moeten maken: Web Afl. 17.246,60 en Elmar Afl. 18.278,30. Zij heeft evenwel niet onderbouwd op grond waarvan zij deze kosten in mindering kan brengen op de vordering van [verzoekers], nu [gedaagde] geen huurinkomsten betreffende deze woning dient af te gedragen. Het Gerecht zal de door [gedaagde] genoemde bedragen dan ook verder buiten beschouwing laten.
2.4.5 [gedaagde] heeft gesteld dat zij Afl. 7.275,- aan [naam X] heeft betaald. Zij heeft ter onderbouwing facturen van [naam X] met betaalbewijzen en specificaties overgelegd. [verzoekers] hebben deze kostenpost onvoldoende gemotiveerd betwist. Het Gerecht zal het door [gedaagde] genoemde bedrag dan ook meenemen in de afrekening.
Onderhoudskosten
2.4.6 [gedaagde] heeft een bedrag van Adfl. 75.000,- aan onderhoudskosten voor de (destijds) minderjarige [kind gedaagde]] en tevens een bedrag van Afl. 126.000,- aan onderhoudskosten betreffende [gedaagde] zelf opgevoerd. Het gaat voor wat betreft de kosten van [kind gedaagde] volgens [gedaagde] niet om kinderalimentatie maar om daadwerkelijke kosten van verzorging en opvoeding, mede op basis van de huwelijkse voorwaarden. Voor wat betreft de onderhoudskosten van [gedaagde] heeft [gedaagde] gesteld dat zij naar aanleiding van wijlen [Naam oorspronkelijke eiser]’s detentie is ontslagen en geen inkomen meer had. Voorts is in het genoemde bedrag opgenomen de kosten van een inwonend dienstmeisje ad Afl. 1.200,- x 30 maanden. [verzoekers] hebben deze kostenposten betwist. Het Gerecht zal bij gebrek aan onderbouwing geen rekening houden met deze kostenposten. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij daadwerkelijk maandelijks Afl. 1.500,- aan onderhoudskosten ten behoeve van [kind gedaagde] heeft gemaakt en dat deze kosten volledig voor rekening kwamen van wijlen [Naam oorspronkelijke eiser]. Hierbij is mede van belang dat [verzoekers] bij antwoordakte van 12 april 2017 hebben gesteld dat [gedaagde] een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [kind gedaagde] van de biologische vader van [kind gedaagde] ontving. [gedaagde] heeft deze stelling niet betwist. [gedaagde] heeft voorts onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij daadwerkelijk de gestelde kosten voor een dienstmeisje heeft gemaakt, zodat het Gerecht daaraan voorbij zal gaan. Voor wat betreft de kosten van levensonderhoud van [gedaagde] zelf geldt dat zij volgens haar eigen stellingen per 1 januari 2007 werd ontslagen, zodat niet valt in te zien op grond waarvan zij meent over de periode vóór 1 januari 2007 kosten van levensonderhoud ten laste van wijlen [Naam oorspronkelijke eiser] te kunnen brengen. Ook overigens heeft [gedaagde] onvoldoende grondslag aangevoerd voor haar stelling dat zij haar onderhoudskosten kan verrekenen met de door haar geïncasseerde gelden. De enkele stelling dat zij door aan het licht gekomen strafbare feiten betreffende wijlen [Naam oorspronkelijke eiser] haar baan is verloren is daarvoor niet voldoende.
2.4.7In totaal dient [gedaagde] Afl. 123.645,62 ((Afl. 115.522,70 + Afl. 10.800,- + Afl. 24.520,25 + Afl. 73.974,12) -/- (93.896,45 + 7.275,-)) aan de nalatenschap te voldoen.
2.5.1Bij tussenvonnis van 10 februari 2016 heeft het Gerecht reeds beslist dat [gedaagde] de ‘overig geinde geldbedragen’ (zie r.o. 4.12) aan [verzoekers] dient af te dragen. Dit betreft een bedrag van Afl. 74.340,- ( 138.840 -/- Afl. 28.000, Afl. 20.500,-, Afl. 15.000,- en Afl. 1.000,-). [gedaagde] heeft betwist gelden te hebben ontvangen van [Naam Y] (Afl. 28.000,-), [Naam Z] (Afl. 20.500,-), [Naam W] (Afl. 15.000,-) en [Naam U] (Afl. 1.000,-). [verzoekers] zijn in de gelegenheid gesteld om getuigenbewijs te leveren van hun stelling dat [gedaagde] deze gelden uit hoofde van de lastgeving heeft geïncasseerd. Er zijn twee getuigen gehoord, te weten [Naam Y] en [Naam Z], hiervoor genoemd. [verzoekers] hebben afgezien van bewijslevering ten aanzien van [Naam W] en [Naam U].
2.5.2 [Naam Y] heeft kort samengevat onder ede verklaard dat hij Afl. 28.000,- had geleend van wijlen Koc. Hij heeft verklaard dat hij het geld in twee gedeeltes aan [gedaagde] heeft terugbetaald. Er werd niks op papier gezet.
2.5.3 [Naam Z] heeft kort samengevat onder ede verklaard dat hij tussen Afl. 25.000,- en Afl. 35.000,- had geleend van zijn broer, wijlen [Naam oorspronkelijke eiser]. Hij zou het geleende geld in gedeeltes hebben terugbetaald aan [gedaagde] en ook aan wijlen Koc zonder daar ooit een kwitantie voor ontvangen te hebben. Hij kon zich niet herinneren hoeveel hij aan [gedaagde] en hoeveel hij aan wijlen Koc heeft terugbetaald. Hij dacht wel het meeste aan [gedaagde] terugbetaald te hebben.
2.5.4 [gedaagde] heeft in haar antwoordconclusie na enquête erkend een bedrag van Afl. 1.500,- te hebben ontvangen van [Naam Z], alsmede een bedrag van Afl. 28.000,- van [Naam Y]. Voor wat betreft de betaling van [Naam Y] heeft [gedaagde] in die akte betwist dat er sprake was van een geldleningsovereenkomst en gesteld dat de transactie te maken had met het witwassen van drugsgelden, waardoor er sprake was van een nietige overeenkomst en de gevolgen van die overeenkomst wegens strijd met de wet in rechte niet afdwingbaar zijn. Het Gerecht zal niet ingaan op deze nieuwe stellingen van [gedaagde] en verwijst voor de motivering daarvan naar de overwegingen in het tussenvonnis van 2 mei 2018 genoemd. Het Gerecht overweegt ten overvloede wel dat de enkele geponeerde vermoedens van [gedaagde] onvoldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is geweest van een nietige overeenkomst. [gedaagde] dient beide bedragen (Afl. 1.500,- en Afl. 28.000,-) te voldoen aan de gezamenlijke deelgenoten in de nalatenschap van erflater.
2.5.5Het Gerecht is van oordeel dat [verzoekers] aan de hand van de gehoorde getuigen onvoldoende bewijs hebben aangedragen van hun stelling dat de door [gedaagde] betwiste afbetalingen aan [gedaagde] hebben plaatsgevonden. De verklaringen van deze twee getuigen, zijnde de debiteuren zelf, hebben daarvoor naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende bewijskracht. Te meer daar zij er een belang bij kunnen hebben om te verklaren dat zij hun leningen aan [gedaagde] hebben afbetaald, hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen, terwijl voldoende aanvullend bewijs ontbreekt. Het Gerecht acht het bewijs derhalve niet geleverd.
2.5.6 [gedaagde] zal veroordeeld worden om Afl. 103.840,- (Afl. 74.340,- + Afl. 1.500,- + Afl. 28.000,-) aan de nalatenschap te betalen ter zake de geïncasseerde gelden uit hoofde van door wijlen [Naam oorspronkelijke eiser] verstrekte geldleningen.
Verkoopopbrengst van [adres 6]