In deze civiele procedure vorderde de eiseres, [VBA], een verklaring voor recht dat de overeenkomst met de Openbare Rechtspersoon Het Land Aruba voortduurt tot de datum waarop deze van rechtswege zou eindigen. De overeenkomst was op 14 februari 2017 gesloten voor een periode van twee jaar, maar werd door het Land opgezegd per 31 maart 2018. Eiseres stelde dat de overeenkomst niet tussentijds kon worden opgezegd, omdat dit niet in de overeenkomst was voorzien en dat er geen redelijk belang was voor het Land om de overeenkomst te beëindigen. Het Land voerde verweer en stelde dat de opzegging op basis van artikel 7:408 BW rechtmatig was, aangezien er geen beding was dat tussentijdse opzegging uitsloot.
De rechter oordeelde dat het Land gebruik mocht maken van de opzegbevoegdheid, omdat de overeenkomst geen specifieke bepalingen bevatte die tussentijdse opzegging uitsloten. De rechter benadrukte dat de overeenkomst geen duidelijke taakomschrijving had en dat [VBA] niet had aangetoond dat zij met een specifieke opdracht bezig was die een tussentijdse beëindiging zou verhinderen. Bovendien had het Land een opzegtermijn van bijna drie maanden in acht genomen, wat getuigde van voldoende rekening houden met de belangen van [VBA].
Uiteindelijk werd de vordering van [VBA] afgewezen en werd zij in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van het Land op nihil werden begroot. De uitspraak vond plaats op 20 februari 2019, in aanwezigheid van de griffier.