ECLI:NL:OGEAA:2019:100

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
AUA 201802845
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overeenkomst door dwaling in huwelijksgoederengemeenschap

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 20 februari 2019 een vonnis uitgesproken in de zaak tussen [eiseres] en [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die op 27 februari 1985 is uitgesproken. De eiseres vorderde betaling van Afl. 62.500,- van de gedaagde, gebaseerd op een overeenkomst die op 15 mei 2017 zou zijn gesloten, waarin de gedaagde akkoord ging met de verkoop van een woning en de verdeling van de opbrengst. Echter, de gedaagde betwistte de geldigheid van deze overeenkomst en voerde aan dat deze tot stand was gekomen onder invloed van dwaling.

De rechter heeft vastgesteld dat beide partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van 15 mei 2017 uitgingen van een onjuiste voorstelling van zaken met betrekking tot de eigendomsrechten van de woning. Het erfpachtrecht van de woning maakte geen deel uit van de huwelijksgoederengemeenschap, wat betekent dat de eiseres geen recht had op de helft van de opbrengst van de woning. De rechter oordeelde dat de overeenkomst vernietigbaar was op grond van dwaling, en dat de vordering van de eiseres derhalve moest worden afgewezen.

De eiseres werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die tot op dat moment op nihil werden begroot. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Vonnis van 20 februari 2019
Behorend bij A.R. AUA 201802845
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te Aruba,
EISERES, hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Aruba, [adres],
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 21 november 2018 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de akte overlegging producties van de zijde van [eiseres];
- de comparitie van partijen van 9 januari 2019 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
gedaagde] en [eiseres] zijn op 18 oktober 1979 in Aruba in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 27 februari 1985 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, waarbij tevens is bevolen de verdeling van de gemeenschap van goederen. Het vonnis is ingeschreven op 29 maart 1985.
2.2
Bij brief van 25 april 2017 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] een concept van een verzoekschrift tot verdeling opgestuurd en aan [gedaagde] medegedeeld dat hij een gerechtelijke procedure kan voorkomen door binnen 14 dagen een bedrag van Afl. 90.000,- te betalen. In het bijgevoegde concept-verzoekschrift staat het volgende vermeld:
“In de boedel van de inmiddels ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bevindt zich een huis aan de [adres] te […], Aruba. De waarde van deze onroerende zaak bedraagt
Afl. 180.000,-; er is geen hypotheekschuld. De helft daarvan – ofwel Afl. 90.000 – komt toe aan eiseres. Gedaagde woont met uitsluiting van eiseres in het huis en heeft tegenover eiseres te kennen gegeven daar ook te willen blijven wonen.”
2.3
Bij brief van 15 mei 2017 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde], mr. P.A.J. van der Biezen, aan de gemachtigde van [eiseres] het volgende bericht:
“Cliënt [gedaagde] heeft mij ter beantwoording ter hand gesteld uw schrijven van 25 april 2017 aangaande bovengenoemd onderwerp (het Gerecht: boedelscheiding [adres]). (…)
Nadat het taxatierapport is opgemaakt, is cliënt bereid om voornoemde woning te verkopen en de opbrengst voor de helft te verdelen.
2.4
Bij e-mail van 17 augustus 2017 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiseres] het volgende bericht:
“Cliënt was hedenmiddag bij ons op kantoor en – zoals u eerder reeds werd verwittigd – gaat hij akkoord met de verkoop van de woning en de verdeling tussen partijen (50%-50%). De vraagprijs is Afl. 125.000,-.”
2.5
Gedurende het daaropvolgende proces van verkoop van het huis aan de [adres] te […] (hierna: het huis) heeft de notaris Rodriquez-Taekema de eigendomsrechten op het huis uitgezocht en uiteengezet. Zijn niet betwiste bevindingen zijn de volgende:
Op 28 maart 1982 – derhalve staande het huwelijk tussen partijen – heeft [gedaagde] het opstalrecht van het huis, dat zich op huurgrond bevond, gekocht. Het recht van erfpacht betreffende het huis heeft [gedaagde] op 10 mei 2000 – derhalve (ver) na de echtsscheiding tussen partijen – verkregen.
2.6
Bij brief van 4 mei 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiseres] bericht dat de toezegging in de brief van 15 mei 2017, dat [gedaagde] bereid is om het huis te verkopen en de opbrengst voor de helft te verdelen, is gebaseerd op een dwaling voor wat betreft de eigendomsrechten van partijen ten aanzien van het huis.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiseres] vordert – kort gezegd en uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van Afl. 62.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, alsmede de wettelijke rente over deze kosten.
3.2
De grondslag van deze vordering is nakoming van de vaststellingsovereenkomst van 15 mei 2017, zijnde de brief van de toenmalige gemachtigde van [gedaagde], genoemd onder 2.3, waarin namens [gedaagde] te kennen is gegeven dat hij akkoord is met de verkoop van het huis en met de verdeling voor de helft van de opbrengst van het huis.
3.3 [
gedaagde] voert hiertegen gemotiveerd verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Ingevolge artikel 6:228, lid 1 onder c, BWA is een overeenkomst, die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar, indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
4.2
Vaststaat dat beide partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van 15 mei 2017, inhoudende dat [gedaagde] het huis verkoopt en dat [eiseres] de helft van de opbrengst van het huis krijgt, zijn uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken. Immers, uit de vaststaande feiten volgt dat beide partijen er ten onrechte van uit zijn gegaan dat het recht van erfpacht van het huis deel uitmaakte van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Na het sluiten van genoemde overeenkomst is gebleken dat dit een onjuiste voorstelling van zaken is. Het erfpachtrecht van het huis behoort immers niet tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. [eiseres] heeft derhalve op grond van de verdeling van deze gemeenschap geen recht op de helft van de opbrengst van het huis. De verdeling van de gemeenschap is de grondslag geweest van de betreffende overeenkomst van 15 mei 2017. [eiseres] heeft moeten begrijpen dat indien [gedaagde] van een juiste voorstelling van zaken was uitgegaan, hij deze overeenkomst van 15 mei 2017 niet zou hebben gesloten. Het verweer van [gedaagde], dat de overeenkomst vernietigbaar is omdat deze tot stand is gekomen onder invloed van dwaling, slaagt.
4.3
De slotsom van het voorgaande is dat de grondslag van de vordering van [eiseres] is komen te ontvallen en dat derhalve de vordering van [eiseres] dient te worden afgewezen.
4.4 [
eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld, die tot op heden worden begroot op nihil.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit Gerecht:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [gedaagde] worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Verheijen, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 20 februari 2019 in aanwezigheid van de griffier.