ECLI:NL:OGEAA:2018:9

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 januari 2018
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
AUA201700299
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake vergunning tot tijdelijk verblijf na toekenning aan echtgenoot

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 8 januari 2018 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door een appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf. De appellante had op 28 november 2016 een verzoek ingediend, dat door de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie was afgewezen. De appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 13 april 2017 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. Tijdens de zitting op 6 november 2017 werd duidelijk dat de echtgenoot van de appellante inmiddels een vergunning tot tijdelijk verblijf had gekregen. Dit leidde ertoe dat het gerecht de beslissing van de minister heroverwoog. Het gerecht concludeerde dat het belang van de appellante bij het beroep was komen te ontvallen, omdat haar echtgenoot nu wel over een geldige verblijfstitel beschikte. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechter gelastte tevens dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,= aan haar werd terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door rechter D.J. Jansen en is openbaar uitgesproken op 8 januari 2018. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 8 januari 2018
LAR nr. AUA201700299
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellante],
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. J.S. Croes,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN INTEGRATIE,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.D. van Wilgen (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 28 november 2016 heeft verweerder het verzoek van appellante om haar een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen, afgewezen.
Daartegen heeft appellante op 15 december 2016 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellante op 13 april 2017 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Op 28 juni 2017 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2017, waar partijen, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Het gerecht overweegt dat appellante tijdig in beroep is gekomen tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift.
2.2
Het beroep is gericht tegen het met een afwijzende beslissing gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op bezwaar. Appellante heeft verzocht om een vergunning tot tijdelijk verblijf om in het kader van gezinshereniging bij haar echtgenoot te verblijven. Dit verzoek is afgewezen omdat de echtgenoot ten tijde van het verzoek van appellante niet over een geldige verblijfstitel beschikte. Ter zitting heeft verweerder evenwel te kennen gegeven dat aan de echtgenoot inmiddels een vergunning tot tijdelijk verblijf is toegekend. Naar aanleiding hiervan is de beslissing van 28 november 2016 heroverwogen en aan appellante zal, zo begrijpt het gerecht, een vergunning tot tijdelijk verblijf worden toegekend. Onder deze omstandigheden is het belang aan het beroep komen te ontvallen. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.3
Met de verlening van de vergunning dient de in beroep bestreden fictieve afwijzende beschikking door verweerder ten voordele van appellante ingetrokken dan wel gewijzigd te worden geacht. Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding te gelasten dat het betaalde griffierecht wordt teruggeven (artikel 30, tweede lid, van de Lar).
2.4
Voor een veroordeling in de kosten, zoals verzocht, bestaat geen wettelijke grondslag. Daartoe wordt overwogen dat de grondslag voor een veroordeling in de proceskosten in beroepszaken op grond van de Lar is gelegen in de in artikel 52, tweede lid, van deze landsverordening neergelegde mogelijkheid van veroordeling tot vergoeding van schade, geleden als gevolg van de vernietigde beschikking. Bij een uitspraak, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring ontbreekt de mogelijkheid tot een dergelijke veroordeling.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,= aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing werd gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 8 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).