ECLI:NL:OGEAA:2018:848

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
CvB nr. 2117 van 2015/ AUA201500650
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • J.R. Geerman
  • E.E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband tussen bedrijfsongeval en pijnklachten linker pols

In deze zaak heeft het College van Beroep op 6 december 2018 uitspraak gedaan over het beroep van een appellante die geen recht had op tegemoetkoming krachtens de Landsverordening Ongevallenverzekering (LOV) in verband met arbeidsongeschiktheid door klachten in haar linker pols. De appellante had op 6 januari 2013 een bedrijfsongeval gehad, maar het College oordeelde dat de pijnklachten in haar linker pols vanaf maart 2014 niet het rechtstreeks en medisch objectief gevolg waren van dit ongeval. De appellante had vóór het ongeval al pijnklachten in haar linker pols en er waren alternatieve verklaringen voor haar klachten. De enkele aanname van de behandelend arts dat de ziekte door de val was veroorzaakt, was onvoldoende om een causaal verband aan te tonen.

De appellante had op 18 september 2015 beroep aangetekend tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank, die op 28 augustus 2015 had besloten dat zij geen recht had op een tegemoetkoming. Tijdens de behandeling van het beroep op 21 september 2017 was de appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat. De bank had in zijn verweerschrift aangevoerd dat er geen causaal verband bestond tussen de klachten en het ongeval. Het College concludeerde dat de appellante niet had aangetoond dat haar klachten het gevolg waren van het ongeval en dat er alternatieve verklaringen waren voor haar klachten. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2018
CvB nr. 2117 van 2015/ AUA201500650
COLLEGE VAN BEROEP
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van
de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOv) van:
[ X ],
wonende in Aruba,
APPELLANTE
gemachtigde: de advocaat mr. [ A ],
tegen de beslissing van 28 augustus 2015 van
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER, hierna te noemen de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Bij voornoemde beslissing van 28 augustus 2015 heeft de bank besloten dat appellante geen recht heeft op tegemoetkoming krachtens de Landsverordening Ongevallenverzekering (hierna: LOV) in verband met arbeidsongeschiktheid wegens klachten in de linker pols, aangezien niet rechtstreeks en medisch objectief is vast te stellen dat die klachten zijn ontstaan als gevolg van het bedrijfsongeval op 6 januari 2013.
1.2
Tegen deze beslissing heeft appellante op 18 september 2015 schriftelijk beroep aangetekend.
1.3
Op 10 december 2015 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep van appellante is op de bijeenkomst van 21 september 2017 van dit college behandeld, in aanwezigheid van appellante in persoon, bijgestaan door mr. [ B ], en namens de bank drs. M. Schaad, verzekeringsarts, en mr. B. Every, juridisch adviseur, bijgestaan door de advocaat voornoemd.

2.DE BEOORDELING

2.1
Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de beslissing lijdt aan motiveringsgebrek, omdat er wel degelijk sprake is van causaal verband tussen het bedrijfsongeval dat haar is overkomen en haar klachten. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de behandelend arts, [ R ], in zijn brieven van 17 november 2014 en 9 maart 2015 schrijft dat bij nader onderzoek bij appellante de diagnose van Morbus Kienbock is gesteld en dat aangenomen dient te worden dat de val hier de oorzaak van is geweest.
2.2
Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd, dat er geen causaal verband bestaat tussen de klachten in de linker pols van appellante en het bedrijfsongeval dat haar op 6 januari 2013 is overkomen. De bank heeft de beslissing als volgt gemotiveerd.
Appellante heeft zich op 8 januari 2013 ziek gemeld, waarbij zij heeft gemeld dat zij op 6 januari 2013 op het werk was uitgegleden en gevallen. Zij klaagde toen over pijn in de rug en buik, en heeft ongevallengeld ontvangen tot en met 11 januari 2013. Na hervatting van haar werkzaamheden op 12 januari 2013, heeft appellante zich meerdere keren arbeidsongeschikt gemeld maar nimmer wegens pijnklachten aan haar linker pols. Zij is in februari 2013 en juli 2013 op controle geweest en heeft niet geklaagd over (pijn aan) haar linker pols. Op 11 maart 2014 is appellante arbeidsongeschikt verklaard nadat zij aan haar linker pols werd geopereerd wegens een carpaal tunnelsyndroom. Een carpaal tunnelsyndroom wordt niet veroorzaakt door een trauma. Bij nader onderzoek is bij appellante de diagnose Morbus Kienbröck gesteld, waarvoor zij in februari 2015 is geopereerd.
2.3
De bank heeft in zijn verweerschrift verder aangevoerd dat de specifieke oorzaak van de ziekte van Morbus Kienbock, een aandoening van het os lunatum die zich voordoet doordat de bloedvoorziening tekort schiet of stopt, onbekend is. Uit de literatuur blijkt dat de ziekte te wijten is aan meerdere factoren, zoals onder andere afwijkingen in de arteriële bloedvoorziening van het os lunatum, afwijkingen in de veneuze afvoer van bloed dan het os lunatum, afwijkende lengte van het spaakbeen en/of ellepijp (botten van de onderarm) en zwaar rechtstreeks handtrauma.
Pas op 1 augustus 2014 claimde appellante voor het eerst dat de pijnklachten in haar linker pols te wijten zijn aan het bedrijfsongeval van 6 januari 2013. Volgens de bank zou appellante, indien zij na het ongeval zwaar trauma van haar linker pols had geleden, zich eerder dan op 13 maart 2014 daarover hebben beklaagd. Tevens zou het in dat geval voor appellante niet mogelijk zijn geweest haar werkzaamheden als zorg assistent in de bejaardenzorg een week na de val te hervatten, omdat zij bij het uitvoeren van haar werkzaamheden, beide armen en polsen moet belasten.
2.4
Ter beoordeling ligt voor de vraag of tussen het ongeval dat appellante op 6 januari 2013 is overkomen en de pijnklachten in haar linker pols, causaal verband in de zin van conditio sine qua non, bestaat.
Causaal verband tussen de klachten en het ongeval kan worden vastgesteld indien komt vast te staan dat appellante voor het ongeval de klachten niet had, de klachten door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. Het ligt op de weg van appellante om het bestaan van de klachten en het causaal verband tussen de klachten en het ongeval te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen.
2.5
In dit geval is niet in geschil dat appellante zich in het jaar 2010 arbeidsongeschikt heeft gemeld wegens pijn en verminderde belastbaarheid in de linker pols, waarvan zij stelde dat de huisarts dacht dat zij artritis had. Evenmin is in geschil dat appellante op 6 januari 2013 een bedrijfsongeval is overkomen en dat zij in verband met arbeidsongeschiktheid als gevolg daarvan, tot en met 11 januari 2013 ongevallengeld heeft ontvangen. Verder staat vast dat appellante op 12 januari 2013 weer is gaan werken en dat zij pas veertien maanden later, in augustus 2014, causaal verband tussen het ongeval en pijnklachten aan haar linker pols heeft geclaimd. Dit, nadat zij in maart 2014 aan die pols is geopereerd wegens carpaal tunnelsyndroom en nadat in juni 2014 bij haar de ziekte van Kienbock is gediagnostiseerd.
Gelet hierop is het College met de bank van oordeel dat de pijnklachten in de linker pols van appellante vanaf maart 2014 niet het rechtstreeks en medisch objectief gevolg zijn van het haar op 6 januari 2013 overkomen bedrijfsongeval. Appellante had al vóór het ongeval pijnklachten van haar linker pols en voor haar klachten bestaan alternatieve verklaringen. Met de enkele aanname van de behandelend arts, dat de ziekte door de val is veroorzaakt, kan geen causaal verband worden aangetoond.
2.6
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

3.BESLISSING

Het college
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven op 6 december 2018 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, J.R. Geerman, en E.E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.