ECLI:NL:OGEAA:2018:846

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
CVB nr. 1946 van 2016/ AUA201601599
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • J.R. Geerman
  • E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen arbeidsgeschiktheidverklaring in het kader van de Landsverordening ziekteverzekering

In deze zaak gaat het om een beroep van een appellante tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank, die haar per 5 augustus 2016 arbeidsgeschikt heeft verklaard. De appellante, die in Aruba woont, heeft op 17 augustus 2016 beroep aangetekend tegen deze beslissing. De bank heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat de appellante op 4 augustus 2016 werd gecontroleerd door een controlerend arts, die op basis van de anamnese concludeerde dat de appellante 10 2/7 weken zwanger was en dat haar klachten van misselijkheid geen invloed hadden op haar gewicht. De appellante betwist echter de adequaatheid van de medische beoordeling door de controlerend arts, omdat zij van mening is dat er geen adequate anamnese is afgenomen en er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2017 is het beroep behandeld, waarbij de appellante in persoon aanwezig was, evenals vertegenwoordigers van de bank. Het College van Beroep heeft vastgesteld dat de controlerend arts alle relevante medische informatie heeft betrokken bij zijn oordeel over de arbeidsgeschiktheid van de appellante. Het College heeft geoordeeld dat de controlerend arts terecht heeft geconcludeerd dat de appellante arbeidsgeschikt was, ondanks haar klachten van misselijkheid. Het College heeft de klachten van de appellante over de bejegening door de controlerend arts niet in behandeling genomen, omdat daartegen geen beroep openstaat volgens de Landsverordening ziekteverzekering.

Uiteindelijk heeft het College van Beroep het beroep van de appellante ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank in stand is gebleven.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2018
behorende bij CVB nr. 1946 van 2016/ AUA201601599
COLLEGE VAN BEROEP
op het beroep in de zin van de
Landsverordening ziekteverzekering (LvZv) van:
[ X ],
wonende in Aruba,
APPELLANTE,
procederende in persoon,
tegen de beslissing d.d. 9 augustus 2016 van
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd in Aruba,
VERWEERDER, hierna ook te noemen: de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1
Bij beschikking van 9 augustus 2016 (hierna: de bestreden beslissing) heeft de bank appellante vanaf 5 augustus 2016 arbeidsgeschikt verklaard voor haar normale arbeid.
1.2
Tegen de bestreden beslissing heeft appellante op 17 augustus 2016 beroep aangetekend.
1.3
Op 20 oktober 2016 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep van appellante is op de bijeenkomst van 24 augustus 2017 van dit college behandeld, alwaar aanwezig waren appellant in persoon en namens de bank mr. B. Every, juridisch adviseur, en drs. M. Schaad, verzekeringsarts, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.

2.DE BEOORDELING

2.1
Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank waarbij zij met ingang van 5 augustus 2016 arbeidsgeschikt is verklaard, en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat dr. [ M ] (hierna: de controlerend arts) tijdens de controle op 4 augustus 2016 geen anamnese heeft afgenomen met betrekking tot de mogelijke oorzaken van haar misselijkheid. De controlerend arts heeft ook geen lichamelijk onderzoek verricht zoals van de polsslag, bloeddruk of temperatuur. Volgens appellante is zij door de controlerend arts arbeidsgeschikt verklaard zonder adequate en objectief medische beoordeling.
2.2
Aan de bestreden beslissing heeft de bank ten grondslag gelegd dat sprake is van klachten van braakneiging zonder braken in verband met een overig normaal verlopende zwangerschap. De bank heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat appellante op 4 augustus 2016 werd gecontroleerd en dat uit de anamnese van appellante werd vastgesteld dat zij 10 2/7 weken zwanger was. De klachten die zij beschreef waren postprandiale misselijkheid zonder braken die geen invloed bleken te hebben op haar gewicht. Desgevraagd heeft appellante te kennen gegeven dat zij hulp had gezocht bij haar verloskundige en dat zij door haar verloskundige was verteld dat deze klachten passen bij een normaal verlopend zwangerschap en dat de verloskundige geen reden zag om appellante voor deze klachten te behandelen of door te verwijzen. De controlerend arts heeft een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk geacht omdat hij op grond van de anamnese reeds voldoende informatie verkregen had om een zorgvuldig oordeel over haar belastbaarheid te geven. De omstandigheid dat appellante klachten van misselijkheid had zonder dat zij daarbij hoefde te braken, leidde tot de beslissing dat er geen sprake was van een verminderde belastbaarheid van appellante.
2.3
In geschil is de vraag of de controlerende arts op juiste gronden tot de beslissing is gekomen dat appellante vanaf 5 augustus 2016 arbeidsgeschikt was. Het College gaat voorbij aan de klachten van appellante die zien op de - volgens haar onheuse - bejegening door de controlerend arts, nu daartegen geen beroep in de zin van artikel 10 lid 1 LvZv open staat.
2.4
Uit de door partijen overgelegde – en niet weersproken – stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat de controlerend arts bij zijn oordeel en besluitvorming ter zake van de arbeidsgeschiktheid van appellante alle beschikbare en relevante medische informatie heeft betrokken. Gelet hierop en nu de controlerend arts bij uitstek degene is die de vraag dient te beantwoorden of appellante in staat is tot het verrichten van werk, en deze vraag in dit geval bevestigend is beantwoord, is naar het oordeel van het College appellante vanaf 5 augustus 2016 terecht arbeidsgeschikt verklaard.
2.5
Dit leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

3.DE BESLISSING

Het college van beroep:
verklaart het beroepschrift van appellante ongegrond.
Aldus gegeven op 6 december 2018 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, J.R. Geerman en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.