ECLI:NL:OGEAA:2018:843

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
CVB nrs. 524 en 580 van 2015/ AUA201500647 en AUA201500648
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • J.R. Geerman
  • E. de Cuba
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot stopzetting van ziekengeld door de Sociale Verzekeringsbank na niet opvolgen van medische aanwijzingen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor de Sociale Verzekeringsbank op 6 december 2018 uitspraak gedaan over het beroep van een appellante die het niet eens was met de beslissing van de bank om haar ziekengeld stop te zetten. De bank had op 19 februari 2015 besloten dat appellante geen recht had op ziekengeld vanaf 17 februari 2015, omdat zij de aanwijzingen van de controlerend arts en de behandelend specialist niet had opgevolgd. Appellante had op 13 maart 2015 en 20 maart 2015 beroep aangetekend tegen deze beslissing, geregistreerd onder de nummers CvB 524/2015 en CvB 580/2015. Tijdens de zitting op 24 augustus 2017 was appellante niet verschenen, ondanks een deugdelijke oproep.

De appellante stelde dat de arbeidstherapie die haar was opgelegd in strijd was met haar gezondheid en dat zij geen andere keuze had dan deze te weigeren. De bank had echter voldoende bewijs dat de voorgestelde werkzaamheden licht van aard waren en niet in strijd met haar gezondheid. Het College concludeerde dat appellante zich niet aan de aanwijzingen had gehouden en dat de bank op goede gronden had besloten het ziekengeld stop te zetten. De beslissing van de bank werd als rechtmatig beschouwd, en het beroep van appellante werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2018
CVB nrs. 524 en 580 van 2015/ AUA201500647 en AUA201500648
COLLEGE VAN BEROEP
op het beroep in de zin van de
Landsverordening ziekteverzekering (LvZv) van:
[ X ],
te Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat [ A ],
tegen de beslissing van 19 februari 2015
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
te Aruba,
VERWEERDER, hierna ook te noemen: de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij beslissing van 19 februari 2015 (hierna: de bestreden beslissing) heeft de bank besloten dat appellante geen recht heeft op ziekengeld over de periode vanaf 17 februari 2015 aangezien zij de aanwijzing van de controlerend arts en de behandelend specialist niet heeft opgevolgd.
1.2
Tegen deze beslissing heeft appellante beroep aangetekend door indiening van een beroepschrift op 13 maart 2015 (geregistreerd onder nummer CvB 524/2015) en op 20 maart 2015 (geregistreerd onder nummer CvB 580/2015).
1.3
Op 18 mei 2015 heeft de bank een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep van appellante is op de bijeenkomst van 24 augustus 2017 van dit college behandeld, alwaar aanwezig waren namens de bank mr. B. Every, juridisch adviseur, en drs. M. Schaad, verzekeringsarts, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Appellante is, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet verschenen.

2.DE BESTREDEN BESCHIKKING

2.1
Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank om haar geen ziekengeld meer uit te betalen, en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de opgedragen arbeidstherapie zo apert in strijd is met haar gezondheid en belangen dat zij geen andere keus had dan om daar niet mee in te stemmen. Zij heeft daarbij verwezen naar een schrijven van de behandelend orthopedisch chirurg, Dr. L. Soria, van 12 december 2014 waarin staat vermeld dat appellante
“due to her condition, she cannot lift heavy objects, do forced movements, stand or sit for long periods of time.”
2.2
Voor zover van belang bepaalt artikel 5, eerste lid, van de LvZv, dat de werknemer die als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is, recht heeft op ziekengeld vanaf de vierde dag van de ziekmelding. Artikel 7, lid 1 en onder sub f van de LvZv, bepaalt dat de werknemer geen recht heeft op tegemoetkoming of dit recht verliest indien hij de aanwijzingen van de controlerende geneeskundige, ook wanneer deze afwijken van de voorschriften van de behandelende geneeskundige, niet opvolgt.
2.3
In geschil is de vraag of de bank op goede gronden heeft besloten dat appellante vanaf 17 februari 2015 het recht op ziekengeld heeft verloren omdat zij de aanwijzingen van de controlerend arts en de behandelend arts niet heeft opgevolgd.
2.4
Bij de beoordeling gaat het college uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.4.1
Uit de controlekaart blijkt dat appellante zich voor het eerst op 4 maart 2014 arbeidsongeschikt heeft gemeld wegens nekklachten.
2.4.2
Op 17 november 2014 werd een niet afgeronde MRI gedaan: appellante heeft het apparaat verlaten wegens claustrofobie. Uit het schrijven van 3 maart 2015 van de behandelend orthopedisch chirurg blijkt dat zij nog in afwachting is van een MRI-resultaat.
2.4.3
Op 2 februari 2015 heeft de controlerend arts zijn plannen om het re-integratietraject te starten, met appellante besproken. Op 11 februari 2015 had appellante een afspraak met de arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige had met de werkgever afgesproken dat appellante vanaf 17 februari 2015 voorlopig halve dagen op basis van arbeidstherapie belast zou worden met het assisteren van een room-attendant, met lichte werkzaamheden.
2.4.4
De voorgestelde arbeidstherapie is niet uitgevoerd, omdat appellante haar medewerking daaraan weigerde.
2.5.
In dit geval staat, gelet op het vorenstaande, vast dat appellante wat betreft haar re-integratie zich niet aan de aanwijzingen van de controlerend arts heeft gehouden. De stelling van appellante dat de arbeidstherapie hetzelfde zware werk zou inhouden, maar dan voor vier uren in plaats van acht uren per dag, is verder niet onderbouwd, en wordt door de bank gemotiveerd en met stukken onderbouwd, weersproken. Anders dan appellante heeft gesteld, zou het niet gaan om het schoonmaken van bedden, matrassen, badkamers en dweilen, maar om lichte werkzaamheden, zoals het stoffen van meubels, het lappen van de ramen en spiegels, het wassen en drogen van de koffiemachine, de ijsbak en het eventueel stofzuigen van de kamers. Zulks blijkt uit de brief van 11 februari 2015 van de medewerker re-integratie van de bank, gericht aan de toenmalige werkgever van appellante.
Voorts is ook gebleken dat de behandelend arts op 3 maart 2015 nog in afwachting was van het resultaat van een MRI-onderzoek. Appellante heeft haar stelling dat zij wel degelijk een volgende afspraak voor een MRI had gemaakt, niet nader geconcretiseerd noch onderbouwd, terwijl dat wel op haar weg lag.
2.6
Gelet op wat hierboven is overwogen, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, is het College van oordeel dat de bank op goede grond heeft besloten het ziekengeld dat aan appellante was toegekend, stop te zetten, nu appellante het recht op die tegemoetkoming heeft verloren.
2.7
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van appellante ongegrond dient te worden verklaard.

3.DE BESLISSING

Het college van beroep:
verklaart het beroepschrift van appellante ongegrond.
Aldus gegeven op 6 december 2018 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, J.R. Geerman en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.