ECLI:NL:OGEAA:2018:827

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
AUA201803050
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake inhouding bezoldiging ambtenaar wegens ziekte

In deze zaak heeft verzoekster, een ambtenaar in de rang van apothekersassistent 1ste klasse A bij de Inspectie Volksgezondheid Aruba, bezwaar gemaakt tegen de inhouding op haar bezoldiging die sinds mei 2018 plaatsvond. Verzoekster heeft op 21 september 2018 bezwaar gemaakt tegen deze inhouding en heeft op 26 september 2018 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De zitting vond plaats op 15 oktober 2018, waar verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de verweerders, de Minister van Toerisme, Volksgezondheid en Sport en de Gouverneur van Aruba.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond, gezien de inkomensderving die zij lijdt door de inhouding. De rechter heeft vastgesteld dat de inhouding op de bezoldiging van verzoekster onvoldoende gemotiveerd is, aangezien de overgelegde loonstroken niet duidelijk maken op basis waarvan de bezoldiging is verlaagd. De verweerders hebben aangevoerd dat de inhouding is gebaseerd op de vrijstelling van dienst wegens ziekte, maar de rechter oordeelt dat niet is aangetoond dat verzoekster vanaf 2014 onafgebroken en volledig vrijstelling heeft genoten.

De rechter heeft uiteindelijk beslist dat verzoekster met ingang van augustus 2018 recht heeft op haar volledige inkomen en dat er geen verdere inhoudingen mogen plaatsvinden totdat er een beslissing is genomen in de bodemprocedure. De reeds ingehouden bedragen dienen binnen dertig dagen na de uitspraak aan verzoekster te worden uitbetaald. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 29 oktober 2018
AUA201803050
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
[verzoekster],
wonend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

1.de Minister van Toerisme, Volksgezondheid en Sport ,

2.de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDERS,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft bij bezwaarschrift van 21 september 2018 bezwaar gemaakt tegen de feitelijke inhouding op haar bezoldiging vanaf mei 2018.
Verzoekster heeft zich op 26 september 2018 tevens tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek is op 15 oktober 2018 ter zitting behandeld, alwaar zijn verschenen verzoekster bij haar gemachtigde voornoemd, en verweerders vertegenwoordigd door hun gemachtigde voornoemd.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 94, lid 1 van de LA kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is. Voor honorering van het verzoek is in het algemeen grond, indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beslissing in de hoofdzaak niet in stand zal blijven. Het oordeel daarover draagt een geheel voorlopig karakter en is niet bindend voor de uitspraak in de hoofdzaak.
De ontvankelijkheid
2.2
In dit geval gaat het om de feitelijke inhouding op de bezoldiging van klaagster. Nu er sprake is van inkomensderving heeft verzoekster haar spoedeisend belang voldoende aannemelijk gemaakt. Zij kan dus worden ontvangen in haar verzoek.
standpunten van partijen
2.3
Verzoekster kan zich niet verenigen met de inhouding op haar bezoldiging en stelt zich daarbij op het standpunt dat verweerders geen enkele juridische grondslag hebben voor deze inhouding. Verweerders handelen ook in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder met name het motiverings-, zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel, aldus verzoekster. Ter onderbouwing hiervan heeft zij aangevoerd dat verweerders haar niet vooraf schriftelijk in kennis hebben gesteld dat inhoudingen zouden plaatsvinden, noch wat de reden is voor de inhouding.
2.4
Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat aan de inhouding ten grondslag ligt, dat verzoekster sedert 2014 vrijstelling van dienst wegens ziekte met behoud van vol inkomen is verleend en dat zij op de voet van artikel 31 van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (hierna: Lvvda) aanspraak maakt op 80% van haar inkomen.
de relevante wettelijke bepalingen
2.5
Ingevolge artikel 31, eerste lid, Lvvda heeft de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op vrijstelling van dienst wegens ziekte.
Ingevolge het tweede lid is, voor zover hier van belang, de duur van de vrijstelling van dienst wegens ziekte, inclusief verlenging, ten hoogste vier jaren voor een ambtenaar in vaste dienst.
Het vierde lid, sub I bepaalt dat gedurende een vrijstelling van dienst wegens ziekte de ambtenaar in vaste dienst aanspraak heeft op een inkomen naar reden van:
a. zijn vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden;
b. negentig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden;
c. tachtig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de resterende maanden.
Ingevolge het vijfde lid wordt een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte, voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijnen, als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet, nadat ten minste dertig kalenderdagen zijn verstreken, sedert de ambtenaar zijn dienst volledig heeft hervat.
de motivering
2.6
Ter beoordeling ligt voor de vraag of in de bodemprocedure het bezwaarschrift een redelijke kans van slagen heeft. Bij de beoordeling neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.
2.6.1
Verzoekster is ambtenaar in de rang van apothekersassistent 1ste klasse A (schaal 8, dienstjaar 11) bij de Inspectie Volksgezondheid Aruba (IVA). Bij die rang en schaal is een maandelijkse bezoldiging verbonden van Afl. 5.135,- (bruto).
2.6.2
Bij brief van 5 juli 2018 heeft de bedrijfsarts bericht dat verzoekster vanaf 23 juni 2014 tot en met 30 november 2015 volledig arbeidsongeschikt was, dat zij in de periode vanaf 1 december 2015 tot en met 31 december 2016 voor 50% arbeidsongeschikt was en dat zij vanaf 30 januari 2017 volledig arbeidsongeschikt is.
2.6.3
Aan verzoekster is blijkens de overgelegde loonstrook in april 2018 nog de aan haar rang en schaal verbonden bezoldiging (Afl. 5.135,- bruto) toegekend. Vanaf mei 2018 wordt aan haar een (bruto)bezoldiging toegekend van Af. 4.108,- per maand.
2.7
Uit de door verzoekster overgelegde loonstroken van mei tot en met augustus 2018 blijkt niet op grond waarvan de bezoldiging van verzoekster is verlaagd. Het aan haar toegekende bedrag is 80% van het bedrag dat correspondeert met de bezoldiging in schaal 8, dienstjaar 11, maar dat hier sprake is van een toekenning van (een verlaagde) bezoldiging met toepassing van artikel 31 Lvvda, zoals namens verweerder ter zitting is betoogd, is niet duidelijk. In zoverre is de feitelijke inhouding ongemotiveerd, althans onvoldoende gemotiveerd.
2.8
Voorts is uit de stukken niet gebleken dat verzoekster reeds vanaf 2014 onafgebroken en volledig vrijstelling van dienst wegens ziekte heeft genoten. Zij is immers vanaf 1 december 2015 tot 30 januari 2017 geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt geweest. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is (pas) vanaf 30 januari 2017 sprake van een onafgebroken en volledige vrijstelling van dienst wegens ziekte, zodat verweerders ten onrechte reeds vanaf mei 2018 op de bezoldiging van verzoekster hebben ingehouden. Zij maakt nog aanspraak op haar vol inkomen gedurende twee jaar na 30 januari 2017. Overigens is de voorzieningenrechter van oordeel, dat zelfs indien sprake zou zijn van een vrijstelling van dienst als bedoeld in artikel 31 Lvvda vanaf 23 juni 2014, het onduidelijk is op grond waarvan verweerders (pas) vanaf mei 2018, dus 4 jaar later, toepassing geven aan dit artikel.
2.9
Gelet hierop bestaat dan ook redelijke kans dat de bestreden feitelijke handeling in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Hieruit volgt dat er aanleiding bestaat voor het treffen van een voorziening bij voorraad als hieronder vermeld.
2.1
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat in een voorzieningenprocedure als de onderhavige geen wettelijke grondslag.

3.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
bepaalt dat met ingang van augustus 2018 aan klaagster het vol inkomen dient te worden betaald, voorts dat verweerders geen (verdere) inhoudingen op de voet van artikel 31 Lvvda op het inkomen van verzoekster mogen verrichten totdat in hoogste instantie op het daartegen gerichte bezwaar is beslist, althans tot januari 2019, en dat de reeds ingehouden bedragen binnen dertig dagen na dagtekening van deze beslissing aan verzoekster zullen worden uitbetaald,
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus in raadkamer gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, op donderdag 29 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.