ECLI:NL:OGEAA:2018:825

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
AUA201802889
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het bevel tot verwijdering van een verzoekster met een geldige werk- en verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 29 oktober 2018 uitspraak gedaan op het verzoek van een Venezolaanse verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen haar verwijdering uit Aruba. De verzoekster had een werk- en verblijfsvergunning die geldig was van 15 maart 2018 tot en met 15 maart 2019. De verzoekster werd op 25 juli 2018 door de afdeling Vreemdelingentoezicht aangetroffen zonder geldige verblijfstitel, wat leidde tot een bevel tot verwijdering. De verzoekster heeft op 4 september 2018 bezwaar gemaakt tegen dit bevel en verzocht om schorsing van de bestreden beschikking.

Tijdens de zitting op 24 september 2018 heeft de verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde J.J.C. Odor, haar standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoekster ten tijde van de verwijdering nog steeds in het bezit was van een geldige verblijfsvergunning, en dat er geen bewijs was dat deze vergunning was ingetrokken of vervallen. Dit betekent dat de verweerder, de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, niet bevoegd was om de verzoekster te verwijderen en een terugkeerverbod op te leggen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bezwaarschrift van de verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en heeft daarom het bevel tot verwijdering geschorst. Tevens is gelast dat het griffiegeld van Afl. 25,- aan de verzoekster wordt teruggegeven. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 29 oktober 2018
LAR nr. AUA201802889
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[Naam Verzoekster],
van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: J.J.C. Odor, LLB,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. V.M. Emerencia (DWJZ) en J.M. Harewood (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 25 juli 2018, heeft verweerder de verwijdering van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 4 september 2018 bezwaar gemaakt.
Tevens heeft zij zich tot het gerecht gewend met het verzoek de bestreden beschikking te schorsen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 september 2018, waar verzoekster bij haar gemachtigde is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door de gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
2.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54, eerste lid, van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
2.3
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Ltuv kan de minister van Justitie uit Aruba verwijderen:
a. …
b. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
2.4
Verweerder heeft aan het bevel tot verwijdering ten grondslag gelegd dat verzoekster op 25 juli 2018 door medewerkers van de afdeling Vreemdelingentoezicht, al werkende werd aangetroffen als “manicure medewerkster” zonder in het bezit te zijn van een daarvoor geldige verblijfstitel. Na onderzoek en nadat verzoekster uit Aruba is verwijderd, is gebleken dat verzoekster een verblijfsvergunning heeft met een geldigheidsduur van 15 maart 2018 tot en met 15 maart 2019. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster in strijd heeft gehandeld met haar vergunning en dat de DIMAS voornemens is om de vergunning in te trekken.
2.5
Verzoekster stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat zij in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning en ondanks deze geldige verblijfsvergunning uit Aruba is verwijderd. Tevens stelt verzoekster zich op het standpunt dat zij als manager bij VEREA N.V. h.o.d.n. A.S.B.A. werkzaam is welk bedrijf zich in hetzelfde gebouw als [naam eenmanszaak] bevindt. Beide bedrijven zijn van dezelfde eigenaar en delen een gemeenschappelijke keuken. Verzoekster ontkent dat zij werkzaam was als “manicure medewerkster”. De uitvoering van de beschikking was onevenredig nadelig voor verzoekster. Aan haar is in het bevelschrift tot verwijdering een terugkeerverbod van achttien maanden opgelegd. Zij wenst zo spoedig mogelijk naar Aruba terug te keren.
2.6
De voorzieningenrechter komt tot het volgende oordeel.
Vast staat dat aan verzoekster een werk- en verblijfsvergunning is verleend met een geldigheidsduur van 15 maart 2018 tot en met 15 maart 2019. Niet is gebleken dat ten tijde van de verwijdering van verzoekster deze verblijfsvergunning was ingetrokken of was vervallen. Op het moment van de uitvaardiging van het bevelschrift tot verwijdering was er dus geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder b, van de Ltuv. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was om verzoekster te verwijderen met oplegging van een terugkeerverbod. Dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft gesteld, voornemens is om de aan verzoekster verleende vergunning in te trekken doet aan het vorengaande niet af.
2.7
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaarschrift van verzoekster tegen de bestreden beschikking een redelijke kans van slagen heeft, zodat het verzoek zal worden toegewezen. Het bevel tot verwijdering zal worden geschorst.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
schorst het bevel tot verwijdering van verzoekster van 25 juli 2018 totdat in hoogste instantie op het daartegen gerichte bezwaar is beslist;
gelast de teruggave aan verzoekster van het gestorte griffiegeld van Afl. 25,-.
Aldus gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, op 29 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.