ECLI:NL:OGEAA:2018:821
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake tijdelijke werk- en verblijfsvergunning
In deze zaak heeft appellante, verblijvend in Aruba, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om een tijdelijke werk- en verblijfsvergunning door de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. De minister had op 30 juni 2017 het verzoek afgewezen, waarna appellante op 26 juli 2017 bezwaar maakte. Tegen het uitblijven van een beslissing op dit bezwaar heeft appellante op 19 oktober 2017 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Op 26 februari 2018 werd alsnog de door appellante verzochte vergunning verleend.
Tijdens de zitting op 29 oktober 2018 heeft het gerecht vastgesteld dat appellante te kennen had gegeven dat de vergunning was verleend en dat er geen belang meer bestond bij het beoordelen van het uitblijven van een beslissing op het bezwaar. Het gerecht oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het belang aan het beroep was komen te ontvallen. Tevens werd gelast dat het betaalde griffierecht aan appellante werd teruggegeven, conform artikel 30, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
De rechter, mr. A.J.H. van Suilen, heeft de beslissing op de openbare terechtzitting uitgesproken en beide partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Het hogerberoepschrift dient bij de griffie van het Gerecht ingediend te worden, met inachtneming van de vereiste griffierechten.