ECLI:NL:OGEAA:2018:82

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
A.R. no. 918 van 2013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake hoofdelijk veroordeling en bewijslevering in civiele procedure tussen eiser en Caledonia International Properties Inc.

In deze civiele procedure, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is aangespannen, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Swaen, een vordering ingesteld tegen de rechtspersoon Caledonia International Properties Inc., gevestigd in Tortola, Britse Maagdeneilanden, en gedaagde 2, wonende in Venezuela, vertegenwoordigd door advocaat mr. Q.D.A. Carrega. De zaak betreft een geschil over een overeenkomst die in 1999 tot stand is gekomen met betrekking tot een timeshareproject. Eiser stelt dat hij recht heeft op een deel van de netto opbrengst van de verkoop van aandelen in Caledonia Properties en Caledonia Development, die in 2006 heeft plaatsgevonden. Eiser vordert een bedrag van US$ 11.634.976,06, vermeerderd met wettelijke rente, en verzoekt het Gerecht om Caledonia en gedaagde 2 hoofdelijk te veroordelen tot betaling van dit bedrag.

De procedure heeft een complexe voorgeschiedenis, waarbij eerdere vonnissen van het Gerecht en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie zijn betrokken. Het Gerecht heeft in dit vonnis geoordeeld dat er geen gronden zijn om eiser niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen. Het Gerecht heeft de feiten vastgesteld zoals die zijn opgenomen in het eerdere Hofvonnis en heeft eiser in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren door het horen van getuigen. De zaak is verwezen naar een terechtzitting voor bewijslevering, waarbij eiser uiterlijk drie dagen voor de zitting de personalia van de getuigen moet opgeven. Het Gerecht heeft verder besloten om iedere verdere beslissing aan te houden in afwachting van de bewijslevering.

Uitspraak

Vonnis van 31 januari 2018
Behorend bij A.R. no. 918 van 2013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
Eiser,
wonende Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. A.J. Swaen,
tegen:
de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden
CALEDONIA INTERNATIONAL PROPERTIES INC.,
gevestigd in Tortola (Britse Maagdeneilanden),
hierna ook te noemen: Caledonia,
en:
Gedaagde 2,
wonende in [Woonplaats] (Venezuela),
hierna ook te noemen: [gedaagde 2],
gedaagden,
gemachtigde: de advocaat mr. Q.D.A. Carrega.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 17 februari 2016 blijkt uit het vonnis van dit Gerecht van die datum (hierna: het GEA-vonnis), krachtens welke het Gerecht zich onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van en te oordelen over de conventionele vorderingen van [eiser] en voorts de reconventionele vordering van [gedaagde 2] heeft afgewezen. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 19 september 2017 met als registratienummer AR918/13 – ghis 79880 – H261/16 (hierna: het Hofvonnis), krachtens welke het Hof onder meer het conventionele en reconventionele deel van het GEA-vonnis heeft vernietigd en - anders dan de conventionele procedure - de reconventionele procedure heeft teruggewezen naar het Gerecht voor verdere behandeling en afdoening.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Na vermindering van eis verzoekt [eiser] dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis kosten rechtens:
-Caledonia en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt - des dat hetgeen de één heeft de ander bevrijdt - om aan [eiser] te betalen US$ 11.634.976,06, althans enig ander door het Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 3 mei 2006 althans 15 april 2013.
2.2
Caledonia en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, althans tot ontzegging daarvan, kosten rechtens te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis.

3.DE BEOORDELING

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde 2] en Caledonia wordt daarom verworpen.
3.2
Het Hof heeft in zijn hiervoor vermeld vonnis onder 2.1.1 tot en met 2.1.5 feiten vastgesteld. Het Gerecht sluit aan bij die vaststellingen en maakt die tot de zijne, en is van oordeel dat ook het volgende vast staat tussen partijen.
3.2.1
Ter zake van bij partijen genoegzaam bekende in 1999 tot stand gekomen plannen tot ontwikkeling van het in het Hofvonnis onder 2.1.1 vermelde timeshareproject (hierna: het project) is onder meer tussen [gedaagde 2] en [eiser] afgesproken dat [gedaagde 2] het project zou financieren en dat [eiser] de werkzaamheden zou (laten) uitvoeren. Ten tijde van die afspraak had zich nog geen koper gemeld om het project te kopen.
3.2.2
In 2006 heeft Caledonia International (hierna: Caledonia) onder meer alle aandelen in Caledonia Properties en Caledonia Development verkocht aan een derde. Caledonia heeft 10% van de netto opbrengst van die verkoop uitbetaald aan [eiser].
3.2.3
Ten tijde van de hiervoor onder 3.2.2 vermelde verkoop waren de hiervoor onder 3.2.1 vermelde plannen niet gerealiseerd.
3.3
In het licht van vorenstaande stelt [eiser] - zo het Gerecht heeft begrepen uit het met nogal wat niet of minder ter zake doende stellingen doorspekte betoog van [eiser] - dat hij recht heeft op betaling van 49% van de hiervoor onder 3.2.2 bedoelde netto opbrengst omdat tussen hem [gedaagde 2] op 12 mei 2005 is overeengekomen dat [eiser] voor 49% en [gedaagde 2] voor 51% zou deelnemen in Caledonia Properties en Caledonia Development. Die overeenkomst is volgens [eiser] als volgt tot stand gekomen: nog voor de voor akkoord ondertekening door [gedaagde 2] van het in Hofvonnis onder 2.1.4 vermelde geschrift (hierna: het document) heeft [eiser] desgevraagd door [gedaagde 2] (in bijzijn van [Naam X] aan [gedaagde 2] uitgelegd dat met de in het document vermelde meerderheid wordt bedoeld 51%. Die stellingen hebben Caledonia en [gedaagde 2] gemotiveerd bestreden, waardoor ze vooralsnog niet vast staan. Evenmin staat vast de door [gedaagde 2] gemotiveerd bestreden stelling van [eiser] dat betaling aan [eiser] van een deel van de hiervoor onder 3.2.2 vermelde netto opbrengst ook zou plaatsvinden indien het project - en vast staat dat daarvan sprake is - ten tijde van de verkoop van Caledonia Properties en Caledonia Development niet zou zijn gerealiseerd.
3.4
Nu hij dat heeft aangeboden brengt vorenstaande met zich dat [eiser] zal worden toegelaten om door middel van het doen horen van getuigen te bewijzen dat (1) [gedaagde 2] het document voor akkoord heeft ondertekend nadat [eiser] (in bijzijn van [Naam X]) aan [gedaagde 2] had uitgelegd dat met de in het document vermelde meerderheid wordt bedoeld 51%, en (2) dat betaling aan [eiser] van een deel van de hiervoor onder 3.2.2 vermelde netto opbrengst ook zou plaatsvinden indien het project ten tijde van de verkoop van Caledonia Properties en Caledonia Development niet zou zijn gerealiseerd.
3.5
Bij al het vorenstaande wordt vooralsnog in het midden gelaten of [gedaagde 2] het document al dan niet voor zichzelf en/of voor Caledonia voor akkoord heeft ondertekend.
3.6
De zaak wordt voor bewijslevering verwezen naar de in het dictum vermelde terechtzitting, tijdens welke zitting maximaal drie getuigen kunnen worden gehoord. [eiser] dient uiterlijk drie dagen voor die zitting de personalia van de door hem voor te brengen getuigen schriftelijk kenbaar te maken aan het Gerecht en aan [gedaagde 2] en Caledonia. Indien [eiser] partijgetuigen wenst te doen horen, dient hij bij die opgave tevens gemotiveerd kenbaar te maken of volgens hem het horen van partijgetuigen in deze procedure uit oogpunt van gelijkheid van partijen geboden is (zie in dit verband het eerste lid in verbinding met het vierde lid van artikel 145 Rv). Zo [eiser] partijgetuigen wenst te doen horen, zullen [gedaagde 2] en Caledonia ter zitting in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
3.7
In afwachting van bewijslevering en de daarna door partijen te nemen conclusies na bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-stelt [eiser] in de gelegenheid om door middel van het doen horen van getuigen te bewijzen hetgeen hij ingevolge rechtsoverweging 3.3 van dit vonnis dient te bewijzen;
-verwijst de zaak daartoe naar de terechtzitting van
donderdag 8 maart 2018 om 09:00 uurin de enquêtezaal van het in Aruba te J.G. Emanstraat 51 gelegen gerechtsgebouw;
-bepaalt dat [eiser] uiterlijk drie dagen voor die zitting schriftelijk opgave moet doen zoals hiervoor omschreven onder 3.6;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 31 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.