PROCESVERLOOP
Bij bevelschrift, gedateerd 16 september 2018, heeft verweerder de verwijdering van verzoeker bevolen.
Bij bevelschrift, gedateerd 16 september 2018, heeft verweerder de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikkingen heeft verzoeker op 12 oktober 2018 bezwaar gemaakt.
Tevens heeft hij zich tot het gerecht gewend met het verzoek de bestreden beschikkingen te schorsen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 oktober 2018, alwaar zijn verschenen verzoeker bij zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigden voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54, eerste lid, van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
Ten aanzien van het bevelschrift tot inbewaringstelling
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder beschikking: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
Ingevolge het tweede lid, onderdeel c, van dit artikel zijn van het begrip beschikking onder meer uitgezonderd besluiten waartegen beroep op de onafhankelijke rechter is opengesteld krachtens een andere landsverordening dan de onderhavige.
Ingevolge artikel 19, vijfde lid van de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (Ltuv) is artikel 16, tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Ltuv wordt de betrokkene binnen 72 uur voor een rechter-commissaris geleid, die de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming toetst.
3. De toetsing van de inbewaringstelling door de rechter-commissaris dient voor de toepassing van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Lar op een lijn te worden gesteld met het geval waarin tegen een besluit beroep is opengesteld op een (andere) onafhankelijke rechter. De strekking van dit voorschrift is immers dat er geen plaats is voor toetsing van een beschikking door de bestuursrechter op grond van de Lar, indien die toetsing reeds op grond van een andere landsverordening door een andere onafhankelijke rechter is of kan worden geschied. Dit leidt tot de conclusie dat tegen het bevelschrift tot inbewaringstelling geen bezwaar op grond van de Lar kan worden gemaakt, zodat dit bezwaar door verweerder niet-ontvankelijk zal dienen te worden verklaard. Voor schorsing van dit bevelschrift bestaat derhalve geen grond. Het verzoek moet in zoverre worden afgewezen.
Ten aanzien van het bevel tot uitzetting
4. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Ltuv kan de minister van Justitie uit Aruba verwijderen:
a. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnen gekomen;
b. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
5. Verweerder heeft aan het bevel tot verwijdering ten grondslag gelegd dat verzoeker op 16 september 2018 door het Korps Politie Aruba, afdeling Strandpolitie, is aangetroffen zonder in het bezit te zijn van een geldige verblijfstitel.
Na onderzoek is gebleken dat verzoeker na het verstrijken van de geldigheidsduur op 28 juni 2017 van de hem laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf (met als doel het verrichten van arbeid in loondienst), zijn verblijf in Aruba zonder geldige verblijfstitel heeft voortgezet. Bij nader onderzoek is ook gebleken dat verzoeker hierna geen nadere aanvraag om verlenging van zijn periode van toelating heeft ingediend, aldus verweerder.
6. Verzoeker stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat de bestreden beschikking onrechtmatig is en in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat verzoeker inmiddels een nieuwe werkgever heeft gevonden en dat hij in verband daarmee op 30 oktober 2018 een afspraak heeft bij de DIMAS om een nieuwe aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf in te dienen. Dit betekent dat er zicht bestaat op legalisering. Onder deze omstandigheden is het verwijderingsbevel onrechtmatig, aldus verzoeker.
7. Het gerecht overweegt dat verzoeker na het verlopen van de geldigheidsduur van zijn laatstelijk verleende vergunning tot tijdelijk verblijf in Aruba is gebleven en op 16 september 2018 zonder een geldige verblijfstitel is aangetroffen. De in artikel 19, eerste lid, onder b, van de Ltuv genoemde grond voor verwijdering doet zich dus voor.
Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van een verwijderingsbevel, is in het bijzonder van belang of legalisering van de illegale verblijfstoestand van betrokkene in het vooruitzicht ligt. Daarvan is naar voorlopig oordeel thans geen sprake. De laatstelijk aan verzoeker verleende vergunning is op 28 juni 2017 verlopen. Hierna heeft verzoeker geen (nieuwe) aanvraag ingediend ter verlenging van zijn verblijfstitel. Sindsdien verblijft verzoeker dan ook illegaal in Aruba. Verweerder heeft zich derhalve op goede grond op het standpunt gesteld dat er geen grond is om verzoeker in afwachting van zijn – nog in te dienen – zesde vergunningsaanvraag nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
Ook overigens ziet het gerecht geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot het geven van een bevel tot verwijdering gebruik heeft kunnen maken. Voor zover verzoeker nog een beroep heeft willen doen op het recht op het voortzetten van ‘family life’ in Aruba gaat het gerecht daaraan voorbij. De door verzoeker nog in te dienen vergunningaanvraag heeft kennelijk slechts de strekking om te worden toegelaten met het oog op het verrichten van arbeid in loondienst.
8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen grond bestaat tot schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.
De rechter in dit gerecht:
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en werd in het openbaar uitgesproken op 12 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.