ECLI:NL:OGEAA:2018:808

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
AUA201801270
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een eerdere beschikking inzake arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot herroeping van een eerdere beschikking. Verzoekster, MUNDO NOBO SUPERMARKET N.V., had een verzoek ingediend om de beschikking van 28 november 2017 te herroepen, waarin was vastgesteld dat verweerder, die van 2 december 2008 tot 31 december 2016 in dienst was, op onregelmatige wijze was ontslagen. In de eerdere beschikking was verzoekster veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan verweerder. Verzoekster stelde dat er nieuwe feiten waren die grond gaven voor herroeping, namelijk dat verweerder als tegenprestatie voor zijn overuren in het appartement van verzoekster verbleef, wat hij niet had gemeld tijdens de eerdere procedure.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 14 mei 2018 was ingediend, gevolgd door een verweerschrift van verweerder op 4 september 2018. Tijdens de zitting op 13 november 2018 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Verzoekster voerde aan dat de herroeping mogelijk was op basis van bedrog of het achterhouden van beslissende stukken door verweerder. Verweerder betwistte deze claims en stelde dat hij maandelijks een bedrag van Afl. 500,- voor zijn verblijf in het appartement had betaald.

Het gerecht oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van bedrog of dat er beslissende stukken waren achtergehouden. De vordering tot herroeping werd afgewezen, en verzoekster werd veroordeeld in de proceskosten van verweerder. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter J. Sap.

Uitspraak

Beschikking van 11 december 2018
E.J. no. AUA201801270.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
MUNDO NOBO SUPERMARKET N.V.,
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: verzoekster,
gemachtigde: de advocaat mr. L.D. Gomez,
tegen:
[VERWEERDER],
wonende in Aruba,
verweerder, hierna ook te noemen: verweerder,
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 14 mei 2018;
- het verweerschrift met producties, ingediend op 4 september 2018;
- de behandeling ter zitting van 13 november 2018 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier, waaruit blijkt dat zijn verschenen verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede de heer [naam directeur] (directeur), en verweerder in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Verweerder was van 2 december 2008 tot en met 31 december 2016 in dienst van verzoekster.
2.2
Bij beschikking van 28 november 2017 behorend bij EJ nr. AUA201701169 (hierna: de beschikking) is voor recht verklaard dat verweerder door verzoekster op onregelmatige wijze en kennelijk onredelijk is ontslagen en is verzoekster veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van Afl. 1.678,- wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn, een cessantia-uitkering van Afl. 3.485,07, een billijkheidsvergoeding van Afl. 13.500,- en het achterstallig loon gelijk aan drie uren voor iedere door verweerder gewerkte dag vanaf juni 2012 tot december 2016, vermeerderd met de wettelijke verhoging en met veroordeling van verzoekster in de proceskosten.
2.3
Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld. Op grond van dit vonnis heeft verzoekster betalingen aan verweerder gedaan.

3.HET VERZOEK

3.1
Verzoekster verzoekt het gerecht – uitvoerbaar bij voorraad – primair de beschikking te herroepen en nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen hun stellingen en verweren te wijzigen c.q. aan te vullen, alsnog de loonvordering ten aanzien van de overuren integraal af te wijzen althans te matigen tot nihil en subsidiair de beschikking te herroepen en partijen te herstellen in de staat waarin zij voor de uitspraak waren, met veroordeling van verweerder in de proceskosten en vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2
Verzoekster grondt haar vordering erop dat ingevolge artt. 382 jo. 429r Rv. sprake is van een grond voor herroeping van de beschikking.
3.3
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.DE BEOORDELING

4.1
De vordering tot herroeping dient ingevolge artt. 383 jo. 429r Rv binnen drie maanden te worden ingediend nadat de grond voor herroeping is ontstaan én de eiser daarmee bekend is geworden. Deze termijn gaat niet eerder lopen dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Volgens verzoekster is de grond voor herroeping ontstaan op het moment dat de Dienst Huur en Consumentenzaken verslag heeft uitgebracht op 14 februari 2018. Nu de vordering tot herroeping door verzoekster op 14 mei 2018 is ingediend, is aan voornoemd termijn voldaan en is verzoekster in zoverre ontvankelijk in haar verzoek.
4.2
Volgens artt. 382 jo. 429r Rv. geldt dat een beschikking, die in kracht van gewijsde is gegaan, slechts herroepen kan worden indien:
a. die berust op bedrog, door de wederpartij in het geding gepleegd;
b. die berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis (lees: de beschikking) is erkend of bij gewijsde is vastgelegd, of;
c. de partij na het vonnis (lees: de beschikking) stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
4.3
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat ingevolge artt. 382 sub a en c jo. 429r Rv. sprake is van een grond voor herroeping van de beschikking. Volgens verzoekster heeft verweerder niet aan het gerecht medegedeeld dat hij als tegenprestatie voor de gewerkte overuren in het appartement van verzoekster verbleef. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst verzoekster naar een verslag van de Dienst Huur en Consumentenzaken van 14 februari 2018 waaruit blijkt dat verweerder verklaard heeft dat hij om voormelde redenen geen huurpenningen verschuldigd is. Tevens verwijst verzoekster naar verschillende verklaringen van werknemers die bevestigen dat verweerder in het appartement van verzoekster verbleef.
4.4
Verweerder betwist dat partijen hebben afgesproken dat hij als tegenprestatie voor gewerkte overuren in het appartement van verzoekster verbleef. Tevens betwist verweerder dat hij een dergelijke verklaring bij de Dienst Huur en Consumentenzaken heeft afgelegd. Verweerder voert aan dat maandelijks een bedrag van Afl. 500,- van zijn loon werd afgetrokken voor zijn verblijf in het appartement van verzoekster, inclusief elektra en water. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst verweerder naar een bon waaruit blijkt dat van zijn loon van Afl. 1.633,55 een bedrag van Afl. 500,- werd afgetrokken en een bedrag van Afl. 1.133,65 overbleef. Daarnaast verwijst verweerder naar een verklaring van zijn echtgenote en van zijn broer waarin wordt bevestigd dat verzoekster Afl. 500,- inhield op zijn loon voor het verblijf van verweerder in het appartement van verzoekster.
4.5
Van bedrog in de zin van art. 382 sub a Rv. kan (onder meer) worden gesproken indien een partij feiten die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden verzwijgt. Van 'bedrog' in die zin is reeds sprake, indien een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden kunnen leiden; dit zal zich onder meer voordoen wanneer een partij feiten verzwijgt zoals hiervoor bedoeld, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs behoorde te zijn. Ook de opstelling van een partij voorafgaand aan het geding kan hierbij worden betrokken (HR 4 oktober 1996, NJ 1998, 45; HR 02 december 2012, LJN BW9877).
4.6
Het gerecht is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt. Of verweerder als tegenprestatie of tegen betaling van een bedrag in het appartement verbleef kan in het midden blijven. Van belang is dat verzoekster ten tijde van de procedure wist dat verweerder in het appartement verbleef. Verzoekster moest op de hoogte zijn geweest van de voorwaarden waaronder dit verblijf geschiedde. Het lag dan ook op de weg van verzoekster om enig verweer ten aanzien van het verblijf van verweerder in het appartement tijdens de procedure aan te voeren. Dat verzoekster dit heeft nagelaten komt voor haar rekening en risico en kan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van bedrog aan de zijde van verweerder. Tegen de beschikking stond bovendien ook het rechtsmiddel van hoger beroep open, maar verzoekster heeft dit om haar moverende redenen niet benut. Voorts is er evenmin sprake van het achterhouden van beslissende stukken nu het verslag van de Dienst Huur en Consumentenzaken, waaraan verzoekster refereert, dateert van na de procedure.
4.7
Als de in het ongelijk te stellen partij zal verzoekster de proceskosten van verweerder moeten vergoeden.
6.DE BESLISSING
Het gerecht:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt verzoeker in de kosten van de procedure, aan de zijde van verweerster begroot op Afl. 2.500,- voor salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, rechter in dit gerecht, en werd in het openbaar uitgesproken op dinsdag 11 december 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.