ECLI:NL:OGEAA:2018:806

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
AUA201803246 EJ
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bekrachtiging en teruggave van minderjarige aan moeder in het kader van gezag en voogdij

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, betreft het een vordering van het Openbaar Ministerie tot bekrachtiging van de voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de voogdijraad. De minderjarige, geboren uit een affectieve relatie tussen de ouders, was op 28 september 2018 door het Openbaar Ministerie aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwd. De moeder oefent het gezag alleen uit, terwijl de vader de minderjarige heeft erkend. De procedure begon met een vordering die op 11 oktober 2018 werd ingediend, gevolgd door een rapport van de voogdijraad en een mondelinge behandeling op 4 december 2018.

De voogdijraad concludeerde dat de ontwikkeling van de minderjarige werd bedreigd onder het gezag van de moeder, die volgens hen regelmatig mishandeling vertoonde en onvoldoende pedagogische vaardigheden had. De moeder had hulp en begeleiding gevraagd, maar de voogdijraad verzocht om bekrachtiging van de toevertrouwing voor zes maanden. Het gerecht oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor regelmatige mishandeling en dat de moeder bereid was om hulp te accepteren. De rechter concludeerde dat er geen noodzaak was om de moeder in haar gezag te schorsen en beval de teruggave van de minderjarige aan de moeder, met de voorwaarde dat de hulpverlening in het vrijwillige kader zou worden hervat.

Deze beschikking werd gegeven op 11 december 2018 door rechter N.K. Engelbrecht, in tegenwoordigheid van de griffier. De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van het belang van het kind en de rechten van de ouders in zaken van gezag en voogdij.

Uitspraak

Beschikking van 11 december 2018
behorend bij zaak met nummer AUA201803246 EJ
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op vordering van
HET OPENBAAR MINISTERIE,
in Aruba,
vertegenwoordigd door de officier van justitie,
terzake van de minderjarige:
[naam minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in Aruba,
van wie de ouders zijn:
[naam moeder], de moeder,
wonende in Aruba, en
[naam vader], de vader,
wonende in Aruba.

1.DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:
- de vordering ingediend op 11 oktober 2018,
- het rapport van de voogdijraad van 26 november 2018,
- de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren van 4 december 2018, alwaar zijn verschenen de officier van justitie, mr. Y. Pronk, de vertegenwoordigers van de Voogdijraad, A. Emmanuel en G. Hoogvliets, en de ouders van de minderjarige in persoon.
De

2.DE FEITEN

2.1
De minderjarige is geboren uit een affectieve relatie tussen de moeder en de vader. De vader heeft de minderjarige erkend.De moeder oefent het gezag over de minderjarige alleen uit.
2.2
Op 28 september 2018 heeft het openbaar ministerie de aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwd.

3.DE BEOORDELING

3.1
Ingevolge artikel 1:272, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW) kan het openbaar ministerie op grond van feiten die tot ontzetting of ontheffing van een ouder kunnen leiden, het kind aan het gezag van de ouder(s) onttrekken en alsdan voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwen, indien het dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht. Ingevolge het tweede lid vervalt de toevertrouwing indien het openbaar ministerie niet binnen veertien dagen van de rechter haar bekrachtiging heeft gevorderd.
3.2
De bekrachtiging is tijdig gevorderd, zodat de toevertrouwing nog van kracht is.
3.3
Ingevolge artikel 1:272, lid 3 BW kan de rechter, indien de bekrachtiging tijdig is gevorderd, hetzij de teruggave van het kind aan zijn ouders bevelen, hetzij een van de beschikkingen geven, bedoeld in artikel 1:271 BW. Ingevolge het vierde lid bepaalt de rechter in het laatste geval tevens, hoe lang de gegeven beschikking van kracht zal blijven.
Artikel 1:271 BW bepaalt dat de rechter, indien hij dat in het belang van het kind noodzakelijk acht, een ouder wiens ontzetting of ontheffing verzocht is, hangende het onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over een of meer van zijn kinderen kan schorsen. Ingevolge het vierde lid vertrouwt de rechter het kind voorlopig toe aan de voogdijraad, indien de schorsing beide ouders betreft of een ouder die het gezag alleen uitoefent.
3.4
Uit voornoemde bepalingen vloeit voort dat de voorlopige maatregel slechts kan worden genomen indien zich een situatie voordoet die het noodzakelijk maakt dat er met spoed wordt ingegrepen in het ouderlijk gezag. Ter beoordeling ligt dan voor de vraag of in dit geval sprake is van feiten die tot ontzetting of ontheffing van de moeder kunnen leiden, en die het noodzakelijk maken dat zij voorlopig geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over de minderjarige wordt geschorst.
3.5
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 1:269 BW dat de rechter, indien hij het in het belang van het kind noodzakelijk oordeelt, een ouder van het ouderlijk gezag kan ontzetten, om reden van misbruik van gezag of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen, dan wel slecht levensgedrag.
Ingevolge artikel 1:266 BW kan de rechter, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, om reden dat deze ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
3.6
In het rapport van 26 november 2018 schrijft de voogdijraad het volgende.
Op 4 september 2018 is bij de voogdijraad gemeld dat de minderjarige door de moeder met een plastic fles zou zijn geslagen waarbij de minderjarige een verwonding boven haar oog had opgelopen. De moeder en dochter kregen destijds begeleiding (op vrijwillige basis) bij de Directie Sociale Zaken (soza). De minderjarige is toen ook aangemeld voor dagbehandeling bij het Kindertehuis Imeldahof. Deze is nog niet van start gegaan wegens logistieke redenen van het Imeldahof.
Op 28 september 2018 meldde de moeder bij de voogdijraad dat zij de minderjarige niet meer in huis wilde hebben omdat de minderjarige op school zou hebben verteld dat zij zwanger is. Moeder gaf te kennen dat zij de minderjarige zou afranselen als zij thuis zou komen. Op grond hiervan is een voorlopige toevertrouwing uitgelokt.
De begeleiding bij soza is halverwege november 2018 gestopt omdat de moeder niet op de afspraken kwam, omdat die afspraken op dezelfde dag vielen als een cursus die zij volgt.
Met de minderjarige is niet gesproken. Er zal een psycholoog worden ingeschakeld.
Uit informatie verkregen van ouders, grootmoeder aan vaderszijde en de school volgt dat de minderjarige brutaal en opstandig is tegen de ouders, grootmoeder en docenten op school en dat zij lieggedrag vertoont. Zij wordt op school gepest en pest zelf ook en haar gedrag wordt op school als extreem vervelend omschreven.
De voogdijraad concludeert dat de ontwikkeling van de minderjarige wordt bedreigd onder het gezag van de moeder, omdat de moeder de minderjarige regelmatig mishandelt en dreigt de minderjarige uit huis te zullen zetten. De moeder heeft onvoldoende pedagogische vaardigheden, heeft geen inzicht in haar eigen aandeel in de problematiek en legt de verantwoordelijkheid hiervoor buiten zichzelf, aldus de voogdijraad. Ter voorkoming van verder misbruik van gezag en grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding, heeft de voogdijraad verzocht om “bekrachtiging van de toevertrouwing van de minderjarige voor de duur van zes maanden.”
3.7
Het gerecht begrijpt dat de voogdijraad verzoekt om de moeder voor de duur van zes maanden in de uitoefening van het gezag over de minderjarige te schorsen en de minderjarige voorlopig aan de voogdijraad toe te vertrouwen.
3.8
Uit het door de voogdijraad omtrent de uitgebrachte rapport noch uit wat ter zitting is besproken blijkt dat de door de wet aangegeven gronden voor de voorlopige maatregel bestaan. Het gerecht overweegt daartoe het volgende.
3.8.1
Voorop wordt gesteld dat kinderen recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn, met andere woorden kinderen hebben recht op een veilig en gezond opvoed en opgroeiklimaat. Wanneer deze basis niet aanwezig is kan er sprake zijn van ontwikkelingsbedreiging of kindermishandeling.
In dit geval is voldoende duidelijk dat het en ander schort aan de opvoed en opgroeiklimaat van de minderjarige: de minderjarige is opstandig, brutaal, zij pest anderen en vertoont lieggedrag, en de moeder kan het niet (meer) alleen aan en bestraft haar door te slaan en te dreigen.
3.8.2
Er is evenwel niet gebleken dat de moeder de minderjarige regelmatig mishandelt of heeft mishandeld. De moeder heeft weliswaar begin september 2018 een lege plastic fles naar het hoofd van de minderjarige gegooid waarbij de minderjarige een wond(je) boven haar oog heeft opgelopen, maar - alhoewel dit handelen afkeurenswaardig is - daarmee is allerminst gezegd dat sprake is van regelmatige mishandeling. Dat de moeder zich ervan bewust is dat het slaan van de minderjarige niet de meest adequate manier van straffen is, blijkt verder uit de omstandigheid dat zij op 28 september 2018 zelf naar de voogdijraad is gegaan en om hulp heeft gevraagd.
3.8.3
Er is dan ook sprake van ontwikkelingsbedreiging. De moeder heeft bij zowel de voogdijraad als bij soza hulp en begeleiding verzocht (en gekregen), en niet is gebleken dat zij niet bereid of in staat is de in het vrijwillig kader aangeboden hulp zodanig te accepteren en uit te voeren dat dit tot het nodige effect in de vermindering van de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige zou leiden. De in gang gezette hulpverlening op vrijwillige basis is immers kennelijk gestopt om de enkele reden dat de moeder vanwege dubbele afspraken (cursus op dezelfde tijdstippen als de afspraken bij soza) de afspraken bij soza niet kon nakomen. Naar het oordeel van het gerecht kan dus (nog) niet worden geconcludeerd dat die hulpverlening zijn vruchten niet heeft afgeworpen of zal afwerpen.
3.8.4
Gelet op het bovenstaande is er naar het oordeel van het gerecht geen sprake van misbruik van gezag of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van de minderjarige door de moeder, dan wel van het ongeschikt of onmachtig zijn van de moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Voor het schorsen van de moeder in de uitoefening van het gezag over de minderjarige, ziet het gerecht dan ook geen noodzaak.
3.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.DE BESLISSING

Het gerecht:
beveelt de teruggave van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in Aruba, aan de moeder,
verstaat dat de hulpverlening in het vrijwillige kader zal worden hervat dan wel voortgezet.
Deze beschikking is gegeven op 11 december 2018 door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.