In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontzetting van de moeder uit het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind. De Voogdijraad had het verzoek ingediend, waarbij de moeder werd beschuldigd van grove verwaarlozing en fysieke mishandeling van de minderjarige. De minderjarige, geboren in Haïti, was niet erkend en de moeder oefende het ouderlijk gezag alleen uit. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 28 juni 2018 was ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 oktober 2018, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de Voogdijraad aanwezig waren.
De feiten wezen op ernstige mishandeling en verwaarlozing. De Voogdijraad had melding gekregen van mishandeling door de moeder, die de minderjarige met een klerenhanger zou hebben geslagen. De minderjarige was na dit voorval bij haar groottante geplaatst en had sindsdien geen contact meer met de moeder. De moeder had niet meegewerkt aan het onderzoek van de Voogdijraad en had haar nieuwe woonadres niet doorgegeven. Het onderzoek toonde aan dat de minderjarige blootgesteld was aan verwaarlozing en mishandeling, en dat de moeder niet zorgde voor de juridische status van het kind.
Het gerecht oordeelde dat er sprake was van grove verwaarlozing en dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was om de moeder uit het ouderlijk gezag te ontzetten. De voorgestelde voogd, de groottante van de minderjarige, werd benoemd tot voogdes. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht was, ondanks eventuele rechtsmiddelen die de moeder zou kunnen aanwenden.