ECLI:NL:OGEAA:2018:793
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot schorsing van verwijdering van een vreemdeling met gezinsleven in Aruba
In deze zaak heeft verzoeker, een Colombiaanse nationaliteit, bezwaar gemaakt tegen een bevel tot verwijdering dat door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was gegeven. Verzoeker was sinds 22 juli 2014 als toerist in Aruba, maar verbleef illegaal in het land sinds 15 december 2014. Hij had een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend op basis van zijn relatie met verzoekster 2, met wie hij een kind had. De verzoekers stelden dat het bevel tot verwijdering in strijd was met hun recht op gezinsleven, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechter overwoog dat de verzoekers niet ontvankelijk waren, behalve verzoeker zelf, omdat verzoeksters 1 en 2 geen rechtstreeks belang hadden bij het verwijderingsbevel. De rechter concludeerde dat de Minister in redelijkheid het bevel tot verwijdering had kunnen geven, ondanks de aanvraag voor een verblijfsvergunning. Het feit dat verzoeker gezinsleven had met zijn partner en kind, was niet voldoende om de verwijdering te voorkomen, aangezien dit gezinsleven was aangegaan tijdens zijn illegale verblijf. De rechter verwees naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waaruit bleek dat lidstaten geen verplichting hebben om gezinshereniging toe te staan als de verblijfsstatus van een van de betrokkenen twijfelachtig is.
Uiteindelijk werd het verzoek tot schorsing van het bevel tot verwijdering afgewezen, en de rechter verklaarde dat er geen grond was voor schorsing van het bevelschrift. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers op 10 december 2018, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.