In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van een Venezolaanse verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een bevelschrift tot verwijdering dat door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was opgelegd. Dit bevelschrift was gegeven op 3 oktober 2018, terwijl de verzoeker eerder een termijn was gegund om Aruba vrijwillig te verlaten tot 20 december 2018. De verzoeker stelde dat het bevel tot verwijdering in strijd was met het beginsel van rechtszekerheid, omdat hij erop mocht vertrouwen dat de hem gegunde termijn niet zou vervallen onder gelijkblijvende omstandigheden.
Tijdens de zitting op 28 november 2018, waar de verzoeker in persoon verscheen bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het verzoek behandeld. De rechter oordeelde dat de verzoeker sinds 16 augustus 2018 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verbleef, wat de Minister bevoegd maakte om de verzoeker te verwijderen. Echter, het gerecht oordeelde dat het bevelschrift tot verwijdering in strijd was met de rechtszekerheid, omdat de verzoeker een geldige termijn had gekregen om het land te verlaten. De rechter schorste daarom het bevel tot verwijdering en gelastte de teruggave van het griffiegeld aan de verzoeker.
De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid in vreemdelingenzaken en de noodzaak voor overheidsinstanties om de rechten van individuen te respecteren, vooral wanneer hen een termijn is gegund om aan hun verplichtingen te voldoen. De beslissing is definitief, aangezien er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.