ECLI:NL:OGEAA:2018:770

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
AUA201803644
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan de verkoop van onroerend goed in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde eiser dat gedaagde zou meewerken aan de verkoop van onroerend goed voor een bedrag van Afl. 360.000,--. Eiser en gedaagde hadden een affectieve relatie en waren gezamenlijk eigenaar van het onroerend goed. Eiser had eerder aangegeven het onroerend goed zelf te willen kopen, maar gedaagde weigerde medewerking te verlenen aan de onderhandse verkoop. De rechter moest beoordelen of gedaagde onterecht weigerde mee te werken aan de verkoop aan eiser, terwijl zij eerder had ingestemd met een lagere verkoopprijs aan een derde partij.

De procedure begon met een kort geding, waarin eiser zijn vordering onderbouwde met de stelling dat gedaagde onrechtmatig handelde door niet mee te werken aan de verkoop. Gedaagde voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vordering. Tijdens de zitting bleek dat gedaagde financiële problemen had en dat zij het onroerend goed voor een hogere prijs wilde verkopen. De rechter oordeelde dat gedaagde geen gegronde redenen had om haar medewerking te weigeren, vooral omdat de openbare verkoop van het onroerend goed geen biedingen had opgeleverd.

Uiteindelijk oordeelde het gerecht dat gedaagde moest meewerken aan de verkoop aan eiser voor de afgesproken prijs. De rechter bepaalde dat deze uitspraak in de plaats zou treden van de vereiste medewerking van gedaagde, mocht zij weigeren. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 12 december 2018 door rechter mr. J. Sap.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 12 december 2018
Behorend bij AUA201803644
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiser],
te Aruba,
eiser,
gemachtigde: de advocaat mrs. R.A. Wix en L.J. Pieters,
tegen:
[gedaagde],
te Aruba,
gedaagde,
gemachtigde: de advocaat mr. S. Kock.
1. DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de pleitaantekeningen van eiser;
- de pleitaantekeningen van gedaagde;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 29 november 2018.
1.2 Aan partijen is medegedeeld dat vandaag vonnis zal worden gewezen.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
2.1 Eiser en gedaagde hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2 Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van het onroerend goed te [adres] in Aruba (hierna: het onroerend goed).
2.3 Bij vonnis van dit gerecht van 21 juni 2017 (AR 2631/2013) heeft de rechter de verdeling vastgesteld van de aan partijen toebehorende gemeenschappelijke goederen. Van dit vonnis zijn partijen in hoger beroep gegaan.
2.4 In bovengenoemd vonnis heeft het gerecht, voor zover van belang, als volgt beslist:
“3.5 bepaalt dat [naam gedaagde] en [naam eiser] het onroerend goed te [adres] gedurende negen maanden gerekend vanaf de uitspraak van dit vonnis onderhands mogen verkopen met behulp van inschakeling van makelaardij Coldwell;
3.6 bepaalt de bodemprijs waarvoor het onder 3.5 vermelde onroerend goed verkocht moet worden zo die prijs wordt geboden op Afl. 591.360,00;
3.7 bepaalt dat [naam gedaagde] en [naam eiser] ieder voor zich bevoegd zijn om het onder 3.5 vermelde onroerend goed in het openbaar te laten verkopen (veilen) indien dat onroerend goed niet onderhands is verkocht binnen negen maanden na de uitspraak van dit vonnis;
3.8 bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst van het onder 3.5 vermelde onroerend goed bij helfte moet worden verdeeld tussen [naam gedaagde] en [naam eiser];
3.10 veroordeelt [naam gedaagde] om ten titel van overbedeling ter zake de onder 3.9 vermelde toebedeling te betalen aan [naam eiser] Afl. 224.000,--, te vermeerderen met de helft van alle na 15 januari 2016 door [naam gedaagde] ontvangen huurpenningen uit hoofde van verhuur van voormelde appartementen;
3.13 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.”
2.5 Het onroerend goed is twee maal via de veiling te koop aangeboden. De aanvankelijke inzetprijs van Afl. 590.000,-- is bij de tweede veiling verlaagd naar Afl. 360.000,--. Beide keren is geen bod uitgebracht.
2.6 Bij brief van 1 juni 2018 heeft gedaagde aan de notaris, ten overstaan van wie de veiling heeft plaatsgevonden, bericht dat zij instemt met de verkoopprijs van
Afl. 350.000,--, zijnde het bedrag dat een kandidaat-koper (hierna: een derde) bereid was te betalen om het onroerend goed onderhands te kopen. Tevens wordt in dezelfde brief vermeld dat gedaagde zich niet kan voorstellen dat eiser zich hiertegen zal verzetten.
2.7 Eiser heeft toen aangegeven het onroerend goed zelf te willen kopen tegen de koopprijs van Afl. 360.000,--, waarbij hij gedaagde uitkoopt voor het bedrag van Afl. 180.000,--. Gedaagde heeft hiermee ingestemd, maar heeft tot op heden geen medewerking verleend ten aanzien van een onderhandse verkoop.

3.DE VORDERING

3.1
Eiser vordert dat het gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de verkoop van het onroerend goed aan eiser voor de verkoopprijs van Afl. 360.000,--, dan wel dat dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste/benodigde medewerking van gedaagde, onder de veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2
Eiser heeft aan het gevorderde ten grondslag gelegd dat gedaagde, ondanks haar toezegging, weigert mee te werken aan de verkoop van het onroerend goed aan hem voor de prijs van Afl. 360.000,--,terwijl hij daarbij belang heeft. Gedaagde handelt hierdoor onrechtmatig jegens hem.
3.3
Gedaagde voert hiertegen verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van eiser in de proceskosten.
4. DE BEOORDELING
4.1
Het spoedeisend belang van eiser bij zijn vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.3
Ter zitting is gebleken dat gedaagde moeite heeft het onroerend goed voor het aangeboden bedrag van Afl. 360.000,-- aan eiser te verkopen. Volgens gedaagde is de veiling gemanipuleerd, zodat eiser het onroerend goed tegen een lage prijs kan kopen. Gedaagde heeft uitgelegd de verkoopopbrengst, waarvan slechts de helft aan haar toekomt, hard nodig te hebben om in haar eigen levensonderhoud en in dat van de vijftienjarige dochter van partijen te kunnen voorzien, vooral nu door eiser beslag is gelegd op het inkomen van gedaagde. Gedaagde meent, gelet op de wijze van verdeling die bij bovengenoemd vonnis is vastgesteld, financieel in de knel te raken indien het onroerend goed voor dergelijk onredelijk laag bedrag aan eiser wordt verkocht. Om die reden wenst gedaagde het onroerend goed tegen een hogere prijs te verkopen aan eiser.
4.4
Het gerecht is voorshands van oordeel dat gedaagde geen gegronde redenen heeft om haar medewerking aan de verkoop van het onroerend goed aan eiser voor de koopprijs van Afl. 360.000,-- niet te verlenen. Daartoe wordt als volgt overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat het onroerend goed verkocht moet worden. Vast staat dat de openbare verkoop van het onroerend goed tot twee keer toe niets heeft opgeleverd. Gedaagde, die het onroerend goed voor een zo hoog mogelijke prijs wil verkopen, was bereid het onroerend goed onderhands te verkopen aan een derde voor het bedrag van Afl. 350.000,--. Niet valt in te zien waarom zij bereid is om het onroerend goed wel aan een derde voor een dergelijke prijs te verkopen, maar niet aan eiser, die overigens een bedrag heeft geboden dat gelijk is aan de inzetprijs bij de tweede veiling, namelijk Afl. 360.000,-- Nu vast staat dat bij die prijs geen biedingen zijn gedaan, acht het gerecht het, anders dan gedaagde, niet aannemelijk dat het onroerend goed voor een hoger bedrag verkocht zal worden. De stelling van gedaagde dat de voorgestelde koopprijs van eiser onredelijk laag is kan het gerecht op grond van het voorgaande dan ook niet volgen.
Verder moet aan de stelling van gedaagde dat eiser de veiling gemanipuleerd heeft om het onroerend goed tegen een zo laag mogelijke prijs te kunnen kopen als onvoldoende onderbouwd voorbij worden gegaan.
4.5
Ter zitting heeft eiser toegezegd het beslag op het salaris van gedaagde vanwege de door haar gestelde financiële nood per 1 december 2018 op te heffen, indien zij meewerkt aan de verkoop van het onroerend goed aan hem voor de verkoopprijs van Afl. 360.000,--. Gedaagde heeft zich onder die voorwaarde bereid verklaard haar medewerking aan de verkoop te verlenen.
4.6
Naar het oordeel van het gerecht bestaat, gelet op het voorgaande, voldoende aanleiding om de vordering toe te wijzen, als na te melden.
4.7
De proceskosten zullen gelet op de aard van de procedure en de verhouding die tussen partijen heeft bestaan worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
verstaat dat eiser het op het loon van gedaagde gelegde beslag per 1 december 2018 opheft;
veroordeelt gedaagde tot het verlenen van medewerking aan de verkoop aan eiser van het onroerend goed gelegen [adres] voor een bedrag van Afl. 360.000,--;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vereiste/benodigde medewerking van gedaagde, indien zij weigert binnen twee weken na betekening van dit vonnis voormelde medewerking te verlenen;
wijst het meer of anders verzochte af;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.