ECLI:NL:OGEAA:2018:769

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
2473 van 2017 /AUA201703048
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening met verjaring als verweer

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, vordert eiseres, Island Finance Aruba N.V., betaling van een geldlening die is verstrekt aan gedaagde sub 1. De lening, afgesloten op 10 juli 2008, bedroeg Afl. 14.617,80 en diende in 60 termijnen te worden terugbetaald, met een uiterste datum van 25 juli 2013. Gedaagde sub 2 heeft zich als borg gesteld voor gedaagde sub 1. Eiseres heeft op 18 oktober 2017 conservatoir beslag gelegd onder de openbare rechtspersoon Het Land Aruba ten laste van gedaagde sub 2.

Eiseres vordert dat het Gerecht gedaagden veroordeelt tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagden hebben verweer gevoerd en doen een beroep op verjaring van de vordering. De kern van het geschil draait om de vraag of gedaagden een geslaagd beroep op verjaring hebben gedaan. Volgens artikel 3:308 BWA begint de verjaringstermijn op de dag na de opeisbaarheid van de vordering, en in dit geval betreft het periodieke betalingen.

Het Gerecht overweegt dat eiseres moet bewijzen dat de verjaringstermijn tijdig is gestuit door het verzenden van aanmaningsbrieven, en dat gedaagden deze brieven hebben ontvangen. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 30 januari 2019 voor het nemen van een akte aan de zijde van eiseres, waarna gedaagden mogen reageren. Alle overige beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

Vonnis van 12 december 2018
Behorend bij A.R. 2473 van 2017 /AUA201703048.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
hierna ook te noemen: eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:

1.[gedaagde 1],

2.[gedaagde 2],
te Aruba,
hierna ook te noemen: gedaagden,
gedaagde 1 procederend in persoon en gemachtigde van gedaagde 2: de advocaat mr. J.F.M. Zara.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE FEITEN

2.1
Gedaagde sub 1 heeft met eiseres een overeenkomst van geldlening gesloten op 10 juli 2008 voor een bedrag van in totaal Afl. 14.617,80, welk bedrag in 60 termijnen van elk Afl. 243,63 in diende te worden afgelost, uiterlijk op 25 juli 2013. Gedaagde sub 2 heeft zich als borg gesteld voor gedaagde sub 1.
2.2
Op 18 oktober 2017 heeft eiseres ten laste van gedaagde sub 2 conservatoir derdenbeslag gelegd onder de openbare rechtspersoon Het Land Aruba.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiseres vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis gedaagden veroordeelt:
-om tegen bewijs van kwijting te betalen aan eiseres te betalen het hoofdsom van Afl. 14.174,15 vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,5% per maand vanaf 23 juli 2013 tot een maximum van Afl. 6.496,55 en na bereiken van dit maximum te vermeerderen met de wettelijke rente en vermeerderd met 15% overeengekomen en gemaakte buitengerechtelijke kosten ad Afl. 2.126,12,
-in de proceskosten, waaronder begrepen die van het beslag.
3.2
Eiseres grondt de vordering erop dat gedaagden tekort zijn geschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst voorvloeiende betalingsverplichtingen.
3.3
Gedaagden voeren verweer en doen een beroep op verjaring.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
De kern van het geschil wordt primair gevormd door de vraag of gedaagden een geslaagd beroep op verjaring hebben gedaan.
4.2
Ingevolgde artikel 3:308 BWA neemt de verjaringstermijn een aanvang op de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. In het onderhavige geval gaat het om periodieke betalingen. Er geldt telkens, per periodieke verbintenis, een verjaringstermijn van vijf jaren. Met betrekking tot elke termijn afzonderlijk zal moeten worden nagegaan wanneer de verjaringstermijn een aanvang heeft genomen.
4.3
Het verweer dat de vordering is verjaard, hebben gedaagden onderbouwd door te stellen dat zij voor het eerst op 13 januari 2017 respectievelijk 17 januari 2017 zijn aangemaand om de betreffende schuld te voldoen. Volgens gedaagden hebben ze vóór die periode geen aanmaningsbrieven ontvangen.
4.4
In reactie op dit verweer heeft eiseres gesteld dat zij de vordering over de periode tussen 2008 en 2016 tijdig heeft gestuit. Zij heeft daartoe verwezen naar een brief aan gedaagden d.d. 22 juli 2016 en naar een overzicht van verschillende handelingen verricht door eiseres. Gedaagden hebben vervolgens volhard in hun verweer dat de vordering is verjaard en heeft in verband daarmee betwist dat zij de door eiseres genoemde brieven hebben ontvangen.
4.5
Het gerecht overweegt op dit punt als volgt. Voor een geldige stuiting van de verjaring is het niet alleen noodzakelijk dat eiseres de door haar genoemde brieven heeft verzonden, maar ook dat gedaagden die brieven (voor het verstrijken van de verjaringstermijn) hebben ontvangen. Nu enerzijds eiseres zich erop beroept dat de verjaring van de vordering over de periode tussen 2008 en 2016 tijdig is gestuit door de verzending van de betreffende brieven en anderzijds gedaagden betwisten dat zij die brieven hebben ontvangen, rust op eiseres conform de hoofdregels van het bewijsrecht de bewijslast van zowel de verzending van de brieven als de ontvangst daarvan door gedaagden. Het gerecht zal eiseres tot het bewijs van die feiten toelaten.
4.6
Met betrekking tot elke termijn afzonderlijk zal moeten ook worden nagegaan wanneer de verjaringstermijn een aanvang heeft genomen. Het gerecht zal eiseres in de gelegenheid stellen om duidelijkheid te geven over de opbouw van de periodieke betalingen zijn opgebouwd en wanneer deze (telkens) opeisbaar zijn geworden.
4.7
De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol van 30 januari 2019 voor het nemen van een akte aan de zijde van eiseres.
4.8
Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 30 januari 2019 voor het nemen van een akte aan de zijde van eiseres, waarna gedaagden mogen reageren;
- houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.