Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
[de zoon](hierna: de zoon),
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak hebben verzoekers, een man en een vrouw, beiden van Colombiaanse nationaliteit, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in het kader van hun aanvragen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf in Aruba. De aanvragen waren eerder afgewezen door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie. Verzoekers hebben op 29 oktober 2018 bezwaar aangetekend tegen deze afwijzingen en vroegen het gerecht om de bestreden beschikkingen te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 12 november 2018, waarbij verzoekers werden bijgestaan door hun advocaat.
De rechter overwoog dat verzoekers niet voldoende spoedeisend belang hadden bij het treffen van een voorlopige voorziening. Er was geen bewijs dat de vrouw en de zoon, die in Aruba verblijven, een dreiging van uitzetting of inbewaringstelling ondervonden. De rechter merkte op dat de aanvragen van verzoekers waren afgewezen op basis van het beleid dat per 1 november 2018 was gewijzigd, en dat de beslissingen op bezwaar heroverwogen zouden worden. De rechter concludeerde dat de verzoeken om voorlopige voorziening moesten worden afgewezen, en dat de vraag of de aanvragen op goede gronden waren afgewezen in de bodemprocedure moest worden beantwoord.
De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht op 26 november 2018, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.