ECLI:NL:OGEAA:2018:744

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
2105 van 2017/AUA201702533
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioenrechten na echtscheiding met huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een geschil tussen [Eiseres] en [Gedaagde] over de verdeling van pensioenrechten na hun echtscheiding. Partijen waren op 28 januari 1976 met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die een beperkte gemeenschap van goederen uitsloten. Echter, in een echtscheidingsconvenant uit 1987 werd overeengekomen dat er een beperkte gemeenschap van goederen zou ontstaan met betrekking tot de door de man opgebouwde pensioenrechten. De vrouw, [Eiseres], heeft verzocht om de verdeling van deze pensioenrechten, terwijl de man, [Gedaagde], verweer voerde en stelde dat de vordering van [Eiseres] was verjaard en dat er sprake was van rechtsverwerking.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat [Eiseres] niet in staat is de proceskosten te dragen en heeft haar verlof tot kosteloos procederen verleend. Het verweer van [Gedaagde] dat [Eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, werd verworpen. Het Gerecht oordeelde dat de vordering tot verdeling van de gemeenschap niet kan verjaren, en verwierp ook het beroep van [Gedaagde] op rechtsverwerking. Het Gerecht concludeerde dat de pensioenrechten onverdeeld zijn gebleven en dat deze verdeeld moeten worden. Het Gerecht heeft [Gedaagde] in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken over te leggen met betrekking tot de pensioenuitkeringen en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

De uitspraak is gedaan op 28 november 2018 door mr. A.H.M. van de Leur, en de zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

Vonnis van 28 november 2018
Behorend bij A.R. no. 2105 van 2017/AUA201702533
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[Eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [Eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. C.S. Edwards,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met producties;
-de conclusie van repliek;
-de conclusie van dupliek.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Partijen zijn op 28 januari 1976 met elkaar gehuwd, en dat - ingevolge huwelijkse voorwaarden opgemaakt bij notariële akte van 26 januari 1976 - buiten de gemeenschap van goederen.
2.3
Bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 20 mei 1987 (hierna: het vonnis) is de ontbinding van het huwelijk van partijen (na scheiding van tafel en bed uitgesproken bij vonnis van dit Gerecht van 5 maart 1986) uitgesproken. Dat vonnis is op 18 september 1987 ingeschreven in het daartoe bestemde openbare register, en vermeldt onder meer: “
verzoekers zijn voorts overeengekomen als vermeld in de aan de minuut van dit vonnis gehechte en door de griffier gewaarmerkte fotokopie van het convenant d.d. 19 maart 1987”. Met verzoekers voormeld wordt bedoeld partijen.
2.4
Voormeld aan het vonnis gehechte tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant, waarin met de man wordt bedoeld [Gedaagde] en met de vrouw [Eiseres], vermeldt onder meer:

2.Hoewel partijen op 26 januari 1976 bij huwelijksvoorwaarden zijn overeengekomen dat tussen hen geen enkele gemeenschap van goederen zal bestaan, zijn zij niettemin van oordeel dat tussen hen een beperkte gemeenschap van goederen is ontstaan terzake de door de man opgebouwde pensioenrechten. De man verplicht zich dan ook de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten in onderling overleg met de vrouw te delen. De man zal de rechten van de vrouw terzake doen berekenen en zal zo spoedig mogelijk aan de vrouw nadere voorstellen doen betreffende de afwikkeling van haar pensioenrechten.”.
2.5 [
Gedaagde] heeft ten tijde van het huwelijk pensioenrechten opgebouwd bij Guardian Group (voorheen Fatum) en bij Zwitserleven (polisnummer GN [polisnummer]), zie in dit verband de als productie 5 bij het verzoekschrift overgelegde documenten.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Naast verlof tot kosteloos procederen verzoekt [Eiseres] dat het Gerecht - zo het begrijpt - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. de verdeling gelast en vaststelt van de tussen partijen bestaande (beperkte) gemeenschap;
b. subsidiair, voor het geval dat het Gerecht die verdeling niet vaststelt, een onzijdig persoon benoemt ten behoeve van (de uitvoering van) de gelaste verdeling;
c. [Gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
Gedaagde] voert verweer, en concludeert dat [Eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren kosten rechtens.
3.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit het door [Eiseres] overgelegde door de daartoe bevoegde instantie aan haar verstrekte bewijs van onvermogen blijkt dat [Eiseres] de kosten van deze procedure niet kan dragen. Aan haar zal daarom verlof tot kosteloos procederen worden verleend.
4.2
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [Eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van [Gedaagde] wordt daarom verworpen.
4.3
Vast staat dat partijen met elkaar waren gehuwd buiten elke gemeenschap van goederen, en dat zij bij echtscheidingsconvenant overeen zijn gekomen dat er tussen hen gedurende het huwelijk een beperkte gemeenschap is ontstaan in de hiervoor onder 2.4 vermelde zin. Het eerste lid van artikel 3:185 BW bepaalt ter zake van verdeling van ook zo’n gemeenschap dat indien partijen dienaangaande niet tot overeenstemming kunnen komen, het Gerecht op vordering van de meest gerede partij de wijze van die verdeling gelast of die verdeling zelf vaststelt, daarbij rekening houdend naar billijkheid met de zowel belangen van partijen als met het algemeen belang. Tegen deze achtergrond wordt het volgende overwogen.
4.4
Het meest verstrekkende verweer van [Gedaagde] betreft zijn beroep op verjaring, daartoe stellende dat te dezen het bepaalde in het eerste lid van artikel 3:307 BW van toepassing is en dat de uit dat artikel voorvloeiende verjaringstermijn van vijf jaren is aangevangen op 11 februari 2007, zijnde de dag dat [Gedaagde] met pensioen ging en de beweerdelijke vordering van [Eiseres] opeisbaar werd. Die vordering was reeds verjaard toen [Eiseres] eerst bij brief van 5 oktober 2015 aanspraak heeft gemaakt op betaling van haar beweerdelijke vordering, aldus [Gedaagde]. Dit betoog van [Gedaagde] faalt. Het eerste lid van artikel 3:178 BW bepaalt immers dat ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschap als de onderhavige kan vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid van dat artikel anders voortvloeit. De zinsnede ‘te alle tijde’ in die wettelijke bepaling houdt in dat een vordering tot verdeling van een gemeenschap niet kan verjaren. Een uitzondering in de hiervoor vermelde zin is overigens gesteld noch gebleken. Het beroep op verjaring van [Gedaagde] wordt verworpen.
4.5.1
Het thans meest strekkende verweer van [Gedaagde] betreft zijn beroep op rechtsverwerking. [Gedaagde] stelt in dat verband allereerst dat door [Eiseres] bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zij geen aanspraak meer zou doen gelden op haar beweerdelijke pensioenrechten omdat zij gerekend vanaf pensionering van [Gedaagde] op 11 februari 2007 achtenhalf jaar heeft stilgezeten alvorens aanspraak te maken op die rechten. Ook dat betoog faalt. Het enkele verloop van tijd en het beweerdelijk enkele stilzitten van [Eiseres] levert zonder bijkomende bijzondere omstandigheden geen rechtsverwerking op. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Hierbij heeft te gelden dat de stelling van [Gedaagde], dat hij de aanspraak van [Eiseres] op de helft van de door [Gedaagde] ten tijde van het huwelijk heeft afgekocht (waarover hierna onder 4.6 meer), niet als een dergelijke omstandigheid heeft te gelden. Indien daarvan sprake zou zijn, heeft [Eiseres] immers geen recht meer op een deel van bedoeld pensioen. Van rechtsverwerking kan dan onmogelijk sprake zijn.
4.5.2 [
Gedaagde] stelt verder dat sprake is van rechtsverwerking omdat hij enorm benadeeld wordt indien hij alsnog mogelijke aan [Eiseres] toekomende pensioenrechten - met terugwerkende kracht - moet uitbetalen, hetgeen aan zijn zijde een acuut liquiditeitsprobleem zou opleveren. Die stelling heeft [Gedaagde] naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende onderbouwd. Het had in dit verband op de weg van [Gedaagde] gelegen om verificatoir inzicht te geven in zijn vermogenspositie en in hetgeen hij met terugwerkende kracht moet uitbetalen aan [Eiseres] indien haar vordering wordt toegewezen. Het nalaten daarvan komt en blijft voor rekening en risico van [Gedaagde].
4.5.3
Vorenstaande brengt mee dat het beroep van [Gedaagde] op rechtsverwerking als zijnde ongegrond wordt verworpen.
4.6
Tot slot stelt [Gedaagde] dat [Eiseres] geen recht meer heeft op een deel van zijn tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde pensioenrechten omdat [Gedaagde] dat recht in goed overleg met [Eiseres] heeft afgekocht. Die door [Eiseres] bestreden bevrijdende stelling van [Gedaagde] mist naar het oordeel van het Gerecht de nodige onderbouwing, en wordt daarom gepasseerd. Gesteld noch gebleken is met name wanneer precies en ten bedrage van hoeveel precies [Gedaagde] dat recht heeft afgekocht. De door [Gedaagde] gestelde schenking aan [Eiseres] van een aan [Gedaagde] in eigendom toebehorende inboedel en een auto van het merk [merk] kan niet gelden als afkoop in de door [Gedaagde] gestelde zin. Eén en ander brengt mee dat als onvoldoende onderbouwd weersproken komt vast te staan dat de door [Gedaagde] ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioenrechten onverdeeld zijn gebleven en nog verdeeld moeten worden tussen partijen. Er zijn overigens geen omstandigheden gesteld die nopen tot een andersluidend oordeel.
4.7
Het Gerecht zal die verdeling zelf vast stellen bij nog te wijzen eindvonnis. Het ligt voor de hand dat bedoelde rechten worden toebedeeld aan [Gedaagde], en dat [Gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling aan [Eiseres] van de helft van hetgeen hij telkens vanaf zijn pensionering op 11 februari 2007 aan (bruto) pensioen heeft ontvangen en nog zal ontvangen. Om executiegeschillen dienaangaande te voorkomen dient [Gedaagde] bij akte door voormelde pensioenfondsen of -verzekeraars verstrekte verklaringen of overzichten over te leggen waaruit blijkt hoeveel precies vanaf 11 februari 2007 telkens aan bruto pensioen aan [Gedaagde] is uitgekeerd en hoeveel precies aan bruto pensioen telkens op iedere betaaldatum nog aan [Gedaagde] zal worden uitgekeerd. [Gedaagde] dient in de door hem te nemen akte verder verificatoir duidelijk te maken of voormelde pensioenfondsen of -verzekeraars al dan niet bereid zijn om voortaan de helft van zijn (bruto) pensioen rechtstreeks uit te keren aan [Eiseres] op een door haar aan die instanties door te geven bankrekening. De zaak zal voor dit één en ander (in afwijking van artikel 36 van het Procesreglement zonder peremptoirstelling, want onduidelijk is of [Gedaagde] binnen de aan hem te gunnen termijn kan beschikken over bedoelde verklaringen en/of overzichten) worden verwezen naar de in het dictum vermelde rolzitting. [Eiseres] zal vervolgens wel onder peremptoirstelling in de gelegenheid worden gesteld voor het nemen van een antwoordakte.
4.8
Het Gerecht wijst er met klem op dat aan het niet in het geding brengen door [Gedaagde] van voormelde verklaringen het Gerecht de hem geraden voorkomende gevolgen (ten nadele van [Gedaagde]) kan verbinden.
4.9
In afwachting van de door partijen te nemen aktes zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-stelt [Gedaagde] in de gelegenheid om bij akte in het geding te brengen hetgeen hij ingevolge rechtsoverweging 4.7 in het geding dient te brengen;
-verwijst de zaak daartoe (in afwijking van artikel 36 van het Procesreglement zonder peremptoirstelling) naar de rolzitting van 16 januari 2019;
-stelt [Eiseres] vervolgens in de gelegenheid om bij antwoordakte te reageren op de door [Gedaagde] te nemen akte;
-verwijst de zaak daartoe naar een door de rolrechter nader te bepalen rolzitting
(P-1);
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.