ECLI:NL:OGEAA:2018:743

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
918 van 2013 / AUA201300134
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen van eiser op basis van onvoldoende bewijs en betrouwbaarheid van getuigenverklaringen

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Swaen, een vordering ingediend tegen de rechtspersoon Caledonia International Properties Inc. en gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. Q.D.A. Carrega. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij eerdere vonnissen en bewijsleveringen zijn geweest. De kern van de zaak draait om de vraag of eiser het bewijs heeft geleverd dat gedaagde een document heeft ondertekend en dat betaling aan eiser zou plaatsvinden, ongeacht de status van een project.

Tijdens de beoordeling heeft het Gerecht geconcludeerd dat de getuige [Getuige] niet of onvoldoende betrouwbaar is in haar verklaringen. Dit oordeel is gebaseerd op de inconsistenties in de verklaringen van de getuige en het feit dat zij voorafgaand aan haar verhoor met eiser en zijn gemachtigde heeft gesproken. Hierdoor heeft het Gerecht de verklaringen van [Getuige] buiten beschouwing gelaten. De partijgetuigeverklaringen van eiser zijn niet ondersteund door aanvullend bewijs, waardoor deze niet als voldoende geloofwaardig worden beschouwd.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 24.000,-- aan salaris voor de gemachtigde. De wettelijke rente over de proceskosten is toegewezen vanaf de 14de dag na de uitspraak. Dit vonnis is uitgesproken op 28 november 2018 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 28 november 2018
Behorend bij A.R. no. 918 van 2013 / AUA201300134
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[Eiser],
wonende Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [Eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. A.J. Swaen,
tegen:
de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden
CALEDONIA INTERNATIONAL PROPERTIES INC.,
gevestigd in Tortola (Britse Maagdeneilanden),
hierna ook te noemen: Caledonia,
en:
[Gedaagde],
wonende in Caracas (Venezuela),
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
gedaagden,
gemachtigde: de advocaat mr. Q.D.A. Carrega.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 31 januari 2018 blijkt uit het vonnis van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
-het proces-verbaal van bewijslevering van 8 maart 2018;
-de door gedaagden genomen akte houdende de uitlating dat zij afzien van contra-enquête;
-de conclusie na enquête van [Eiser];
-de antwoordconclusie na enquête van Caledonia en [Gedaagde].
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
De thans te beantwoorden vraag is of [Eiser] het bewijs heeft geleverd van zijn stellingen dat (1) [Gedaagde] het bij partijen genoegzaam bekende document voor akkoord heeft ondertekend nadat [Eiser] (in bijzijn van [Getuige] aan [Gedaagde] had uitgelegd dat met de in het document vermelde meerderheid wordt bedoeld 51%, en (2) dat betaling aan [Eiser] van een deel van de in voormeld tussenvonnis onder 3.2.2 vermelde netto opbrengst ook zou plaatsvinden indien het project ten tijde van de verkoop van Caledonia Properties en Caledonia Development niet zou zijn gerealiseerd.
2.2.1
Voormelde vraag moet naar het oordeel van het Gerecht ontkennend worden beantwoord, en dat om het volgende.
2.2.2
Met [Gedaagde] en Caledonia is het Gerecht van oordeel dat gebleken is dat getuige [Getuige] (hierna: [Getuige]) niet of onvoldoende betrouwbaar is in haar verklaringen. Voor de motivering van dat oordeel verwijst het Gerecht kortheidshalve naar de standpunten van [Gedaagde] en Caledonia zoals neergelegd in hun antwoordconclusie na bewijslevering onder de randnummers 4. tot en met 7., welke standpunten het Gerecht tot de zijne maakt. Daar komt nog bij dat [Getuige] heeft verklaard dat zij nog voor haar verhoor heeft gesproken met [Eiser] en zijn gemachtigde over de in 2006 door [Getuige] afgelegde getuigenverklaring, hetgeen bepaaldelijk niet bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de thans door [Getuige] afgelegde verklaringen. Dit één en ander brengt mee dat het Gerecht de verklaringen van [Getuige] buiten beschouwing laat.
2.2.3
Vorenstaande brengt met betrekking tot de partijgetuigeverklaringen van [Eiser] met zich dat die niet worden ondersteund door aanvullend ander bewijs dat zodanig sterk is op essentiële punten van het te leveren bewijs dat die verklaringen van [Eiser] als voldoende geloofwaardig hebben te gelden. Hierbij wordt nog overwogen dat ter zake van het hiervoor onder (2) vermelde onderdeel van het probandum de verklaringen van [Getuige] - zo die wel voldoende betrouwbaar zouden zijn bevonden - geen of onvoldoende aanvullend bewijs opleveren in de hiervoor vermelde zin. Aldus luidt de slotsom dat de partijgetuigeverklaringen van [Eiser] geen bewijs in zijn voordeel opleveren.
2.3
Vorenstaande brengt mee dat de vorderingen van [Eiser] zullen worden afgewezen, en dat de in het tussenvonnis onder 3.5 vermelde kwestie onbesproken kan blijven. Hierbij wordt nog overwogen dat de in zijn conclusie na bewijslevering neergelegde stelling van [Eiser] ter zake van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid buiten beschouwing blijft, omdat een conclusie na enquête strekt tot partijwaardering van de getuigenverklaringen en niet tot het - in strijd met de goede procesorde - alsnog opwerpen van nieuwe stellingen waarover geen volledig partijdebat meer gevoerd kan worden. Dit klemt temeer omdat in deze procedure tot en met pleidooi (na dupliek) is doorgeprocedeerd. Het had op de weg gelegen van [Eiser] om zijn thans (tardief) opgeworpen nadere stelling uiterlijk bij gelegenheid van pleidooi doch beter bij gelegenheid repliek op te werpen.
2.4 [
Eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [Gedaagde] en Caledonia, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 24.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (4 punten, tarief 11). De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal, als zijnde onbestreden, worden toegewezen als na te melden.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door [Eiser] verzochte;
-veroordeelt [Eiser] in de kosten van deze (conventionele) procedure gevallen aan de zijde van [Gedaagde] en Caledonia, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 24.000,-- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de 14de dag na de uitspraak van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.