ECLI:NL:OGEAA:2018:741

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
AUA201803398
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van kort geding met betrekking tot contact- en straatverbod tussen gewezen echtelieden en hun zoon

In deze zaak, die op 28 november 2018 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde eiser, [Eiser], een contact- en straatverbod tegen gedaagden, [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2]. De aanleiding voor deze vordering was een incident dat op 20 oktober 2018 had plaatsgevonden in het bedrijfspand van [VBA 1] V.B.A., waar eiser en gedaagden aandeelhouders en statutair directeuren zijn. Eiser stelde dat de gedragingen van gedaagden schadelijk waren voor het bedrijf en dat een straat- of contactverbod gerechtvaardigd was. Gedaagden voerden verweer en stelden dat zij recht hadden om het bedrijfspand te betreden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen voldoende aannemelijke feiten waren die een inbreuk op het recht om zich vrijelijk te bewegen konden rechtvaardigen. De rechter concludeerde dat gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld door het bedrijfspand te betreden, vooral omdat eiser op dat moment niet aanwezig was. Ook werd vastgesteld dat gedaagden de documenten inzake het terrein te [Perceel] hadden teruggegeven. Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.

Dit vonnis benadrukt het belang van de rechten van aandeelhouders en de noodzaak van duidelijke afspraken in zakelijke relaties, vooral wanneer er sprake is van persoonlijke conflicten.

Uitspraak

Vonnis van 28 november 2018
Behorend bij K.G. nr. AUA201803398
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser],
wonende in Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: [Eiser]
gemachtigde: de advocaat mr. D.C.A. Crouch,
tegen:

1.[Gedaagde 1],

gedaagde sub 1,
en
2. [Gedaagde 2],
gedaagde sub 2,
beiden wonende in Aruba,
gedaagden, hierna ook te noemen: [Gedaagden 1 en 2],
gemachtigde: de advocaat mr. Chris F.K.J. Lejuez.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 25 oktober 2018;
- de faxbrieven met producties van [Eiser], ingediend op 14 november 2018;
- de brieven met producties van [Gedaagde 1], ingediend op 14 november 2018;
- de pleitnota’s van beide partijen;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 15 november 2018, waaruit blijkt dat zijn verschenen [Eiser] in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde en [Gedaagde 1] in persoon en [Gedaagde 2] eveneens bijgestaan door hun gemachtigde.
1.2
Vonnis in kort geding is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Eiser] en [Gedaagde 1] zijn gewezen echtelieden. Zij waren in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. De echtscheidingsbeschikking van 22 mei 2017 behorend bij EJ nr. 203 en 805 van 2017 is op 18 juli 2017 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand van Aruba.
2.2 [
Gedaagde 2] is de zoon van [Eiser] en [Gedaagde 1].
2.3 [
Eiser] en [Gedaagde 1] zijn ieder voor de helft aandeelhouder en beiden statutair directeur van [VBA 1] V.B.A.
2.4 [
VBA 1] V.B.A. is honderd procent aandeelhouder van de volgende vennootschappen: Jaced Wheels N.V., [VBA 2] V.B.A., [VBA 2] V.B.A. en [VBA 3] V.B.A.
2.5
Bij de algemene vergadering van aandeelhouders van 20 september 2017, waarbij [Eiser] en [Gedaagde 1] aanwezig waren, is afgesproken dat [Gedaagde 2] met betaald verlof thuis zal blijven en zich niet meer in het bedrijfspand van [VBA 1] te [adres] (hierna: het bedrijfspand) mag begeven.
2.6
Bij de algemene vergadering van aandeelhouders van 27 maart 2018 en 6 september 2018, waarbij [Eiser] en [Gedaagde 1] aanwezig waren, zijn afspraken gemaakt over de bedrijfsvoering.
2.7
Op 20 oktober 2018 zijn [Gedaagden 1 en 2] in het bedrijfspand verschenen en heeft een incident tussen hen en een aantal van de werknemers van Jayced Wheels plaatsgevonden, waarbij de politie is betrokken. Op die dag was [Eiser] uitlandig.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en na eisvermindering – kort gezegd – [Gedaagden 1 en 2] te verbieden zich te bevinden in het bedrijfspand dan wel het winkelpand en garage van [VBA 2] V.B.A. totdat een beslissing is genomen over de aandelen van [VBA 1] V.B.A., op straffe van een dwangsom, alsmede [Gedaagden 1 en 2] te gelasten tot teruggave van de documenten inzake het terrein te [Perceel], welke zij op 20 oktober 2018 hebben meegenomen, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [Gedaagden 1 en 2] in de proceskosten.
3.2 [
Eiser] grondt zijn vordering erop dat de gedragingen van [Gedaagden 1 en 2], gelet op hetgeen zich op 20 oktober 2018 heeft voorgedaan in het bedrijfspand, niet in het belang zijn van en schadelijk zijn voor het bedrijf. Volgens [Eiser] is een straat- of contactverbod daarom gerechtvaardigd. Ten aanzien van de documenten inzake het terrein te [Perceel] grondt [Eiser] de vordering erop dat [Gedaagden 1 en 2] onrechtmatig hebben gehandeld door deze documenten mee te nemen.
3.3 [
Gedaagden 1 en 2] voeren hiertegen verweer, met veroordeling van [Eiser] in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
De spoedeisendheid van de gevraagde voorziening volgt uit de aard van de vordering.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.3
Een straat- en contactverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te bewegen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.4 [
Eiser] stelt zich op het standpunt dat [Gedaagden 1 en 2] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door zich op 20 oktober 2018 in het bedrijfspand te begeven, terwijl partijen hadden afgesproken dat zij zich daar niet meer zouden bevinden. [Gedaagden 1 en 2] hebben zich op die dag gedragen op een wijze die voor [Eiser] onaanvaardbaar is. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [Eiser] naar diverse verklaringen van de werknemers die op 20 oktober 2018 aanwezig waren in het bedrijfspand. Uit de verklaringen van deze werknemers blijkt dat [Gedaagden 1 en 2] de dossierkasten hebben doorzocht, camera- en computerbestanden hebben doorgenomen, documenten hebben meegenomen en [naam getuige] en haar dochter hebben geduwd.
4.5 [
Gedaagde 1] betwist niet dat zij en [Gedaagde 2] op 20 oktober 2018 het bedrijfspand hebben betreden en dat zich spanningen hebben voorgedaan tussen hen en een aantal werknemers. [Gedaagde 1] stelt zich evenwel op het standpunt dat zij als aandeelhouder en statutair directeur van [VBA 1] gerechtigd was om zich daar te bevinden en dat de spanningen zijn veroorzaakt door een aantal werknemers dat wilde verhinderen dat [Gedaagde 1] het bedrijfspand zou betreden. [Gedaagde 1] betwist dat er is geduwd. Volgens [Gedaagde 1] hebben partijen geen afspraak gemaakt die inhoudt dat zij het bedrijfspand niet meer mocht betreden.
4.6
De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot het gevorderde straat- en contactverbod als volgt. Partijen zijn het er over eens dat is afgesproken dat [Eiser] (voor een bepaalde periode) belast is met de bedrijfsvoering van de vennootschappen. Partijen twisten over de inhoud van de afspraak die zij hebben gemaakt ten aanzien van het zich begeven van [Gedaagden 1 en 2] in het bedrijfspand. Volgens [Eiser] hebben partijen afgesproken dat [Gedaagde 1] vrijwillig niet op werk zou verschijnen. Volgens [Gedaagde 1] hebben partijen afgesproken dat zij niet op het werk hoefde te verschijnen. Welke van deze twee afspraken partijen ook hebben gemaakt, naar het oordeel van de voorzieningenrechter houdt geen van deze afspraken in dat het voor [Gedaagde 1] verboden is om het bedrijfspand te betreden. [Gedaagde 1], zijnde aandeelhouder en statutair directeur van het bedrijf, mocht dan ook, anders dan [Eiser] stelt, op 20 oktober 2018 het bedrijfspand betreden. De gespannen en ongemakkelijke sfeer die daarbij ontstond, is niet aan [Gedaagde 1] te wijten. Gebleken is immers dat een aantal werknemers van [VBA 1] heeft geprobeerd om [Gedaagde 1] ervan te weerhouden om het bedrijfspand te betreden. Die handelwijze hoefde [Gedaagde 1] niet te dulden. Met betrekking tot [Gedaagde 2] overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Blijkens het verslag van de algemene vergadering van aandeelhouders van 20 september 2017 is de afspraak dat [Gedaagde 2] zich niet meer in het bedrijfspand zou begeven, gemaakt naar aanleiding van de ruzies die zich in het verleden tussen hem en [Eiser] op de werkvloer hebben voorgedaan. Het doel van deze afspraak was derhalve om een confrontatie tussen [Eiser] en [Gedaagde 2] op de werkvloer te voorkomen. Nu [Eiser] op 20 oktober 2018 uitlading was en het reeds daarom op voorhand al duidelijk was dat een confrontatie tussen [Eiser] en [Gedaagde 2] op de werkvloer was uitgesloten, valt niet in te zien waarom het voor [Gedaagde 2] niet zou zijn toegestaan om samen met zijn moeder het bedrijfspand te betreden. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grondslag voor het gevorderde verbod. Van onrechtmatig dan wel onaanvaardbaar handelen van de kant van [Gedaagden 1 en 2] is immers niet gebleken. Dit betekent dat met voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat in een eventuele bodemprocedure het gevorderde verbod niet zal worden toegewezen.
4.7
Ten aanzien van de verzochte documenten inzake het terrein te [Perceel] hebben [Gedaagden 1 en 2] onweersproken gesteld dat zij alle documenten door tussenkomst van de gemachtigden hebben teruggegeven aan [Eiser]. Daarnaast geldt dat [Gedaagde 1] als aandeelhouder en statutair directeur gerechtigd is documenten van het bedrijf onder zich te hebben. Gelet hierop zal het verzoek om afgifte van de documenten inzake het terrein te [Perceel] worden afgewezen.
4.8
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [Eiser] de proceskosten van [Gedaagden 1 en 2] moeten vergoeden.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [Eiser] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van de [Gedaagden 1 en 2] worden begroot op Afl. 1.000,- aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Verheijen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.