ECLI:NL:OGEAA:2018:722

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
AUA201801864
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor gebruik Asycuda-systeem en proceskostenvergoeding

Op 4 december 2018 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen N.V., gevestigd in Aruba, en de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De zaak betreft de intrekking van de toestemming voor het gebruik van het Asycuda-systeem, waarmee douaneformaliteiten elektronisch kunnen worden verricht. De Inspecteur had de toestemming ingetrokken na het constateren van onregelmatigheden bij de douane-aangiften van de belanghebbende. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. De belanghebbende is vervolgens in beroep gegaan tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2018 heeft de belanghebbende betoogd dat de Inspecteur niet bevoegd was om de toestemming in te trekken en dat er geen misbruik was gemaakt van het systeem. De Inspecteur daarentegen stelde dat er wel degelijk misbruik was gemaakt en dat de intrekking van de toestemming gerechtvaardigd was. Het Gerecht heeft overwogen dat de Inspecteur de belanghebbende niet de gelegenheid heeft gegeven om schriftelijk te reageren op het voornemen tot intrekking, wat een schending van de procedurele regels inhoudt. Desondanks oordeelde het Gerecht dat de intrekking in stand moest blijven, omdat de Inspecteur voldoende redenen had gegeven voor de intrekking en de belanghebbende niet in haar procespositie was geschaad.

Het Gerecht heeft de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de belanghebbende, omdat er een vormvoorschrift was geschonden bij de intrekking van de toestemming. De proceskosten zijn vastgesteld op Afl. 1.400. De uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen en is openbaar uitgesproken op 4 december 2018.

Uitspraak

Uitspraak van 4 december 2018
BBZ nr. AUA201801864
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[ X ] N.V.,gevestigd in Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is ingevolge het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen van 12 februari 2014 ter uitvoering van artikel 260 van de Landsverordening in-, uit en doorvoer (AB 2014 no.13) toestemming verleend voor het elektronisch verrichten van douaneformaliteiten oftewel gebruik te maken van het Asycuda-systeem.
1.2
Bij e-mailbericht van 22 mei 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld dat zij geen gebruik kan maken van het Asycuda-systeem.
1.3
Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 28 mei 2018 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.4
Belanghebbende is op 27 juni 2018 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Hierbij is een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 31 augustus 2018 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Namens belanghebbende is verschenen [ A ] en [ B ] (Directeur). Namens de Inspecteur is verschenen [ C ] en [ D].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is een douane-expediteur. Aan haar is toestemming verleend om met gebruikmaking van het Asycuda-systeem douaneformaliteiten elektronisch te verrichten. Ook is belanghebbende in het bezit van een vergunning voor het beheren van een particulier entrepot.
2.2
In mei van het jaar 2018 is door de douane een onderzoek ingesteld naar openstaande aangiften van belanghebbende. Daarbij zijn 295 door belanghebbende met het Asycuda-systeem opgemaakte (onbetaalde) aangiften onderzocht. Omdat bij de controle onregelmatigheden zijn geconstateerd, heeft de Inspecteur bij e-mailbericht (22 mei 2018) aan belanghebbende te kennen gegeven dat zij gedurende het lopend onderzoek geen gebruik mag maken van het Asycuda-systeem.
2.3
In de uitspraak op bezwaar van 28 mei 2018 is vermeld dat de controle heeft uitgewezen dat belanghebbende vanaf 2016 aangiften heeft gedaan en goederen in het vrije verkeer heeft gebracht zonder de verschuldigde rechten hierover te betalen en dat het derhalve vast staat dat belanghebbende misbruik heeft gemaakt van de toestemming. In de uitspraak is verder vermeld dat de beslissing om de toestemming tijdelijk in te trekken in stand blijft en dat belanghebbende - nadat het resultaat van het onderzoek definitief vaststaat - de gelegenheid zal krijgen om te reageren op het voornemen tot de definitieve intrekking van de toestemming.
2.4
Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal van bevindingen (4 juni 2018) van het onderzoek. Aan belanghebbende is op 12 juni 2018 een uitnodiging tot betaling gedaan voor een bedrag van Afl. 486.420,35 ter zake van in totaal 295 over de jaren 2016, 2017 en 2018 niet betaalde aangiften.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de beslissing van de Inspecteur om de toestemming tijdelijk in te trekken, in stand kan blijven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende stelt – samengevat - dat de Inspecteur niet bevoegd is om de toestemming tijdelijk in te trekken, dat de beslissing in strijd is met meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat zij geen misbruik heeft gemaakt van het Asycuda-systeem.
3.3
De Inspecteur stelt – samengevat – dat belanghebbende misbruik heeft gemaakt van de toestemming, dat zij voor het verrichten van onderzoek naar misbruik, ingevolge artikel 3, tweede lid van het Landsbesluit een tijdelijke maatregel heeft genomen en dat de toestemming nog (definitief) zal worden ingetrokken.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Artikel 1 van het Landsbesluit luidt als volgt:
“Onverminderd de mogelijkheid van schriftelijke aangifte is met toestemming van de Inspecteur mogelijk om de inklaring, de indiening van vracht -en doorvoerlijsten, de aangifte en de uitklaring op electronische wijze te doen.”
4.1.1
ArtikeI 3 van het Landsbesluit luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“2. Een toestemming kan worden ingetrokken, indien:
(…)
d. misbruik is gemaakt van de toestemming.
3. Tot intrekking van de toestemming wordt niet overgegaan dan nadat de Inspecteur de betrokkene in de gelegenheid heeft gesteld om binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren op het voornemen tot intrekking.
(…)
5. De Inspecteur doet schriftelijk mededeling aan betrokkene van de weigering tot afgifte dan wel intrekking van de toestemming, onder vermelding van de redenen daartoe.”
4.1.2
Artikel 5, eerste lid luidt als volgt.
“Artikel 128b van de landsverordening in-, uit- en doorvoer is van overeenkomstige toepassing op de afgifte, de weigering tot afgifte of de intrekking van een toestemming.”
4.1.3
Artikel 128b van de Landsverordening in, uit en doorvoer luidt – voor zover van belang – als volgt:
“1. De aangever die bezwaar heeft tegen de berekening der invoerrechten of de toepassing van het tarief op de door hem ten invoer aangegeven goederen, kan binnen één maand na de dagtekening van de aangifte door de Inspecteur een bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur, die daarop beslist.
(…)
3. Tegen de beslissing van de Inspecteur staat binnen één maand, nadat zij ingevolge het tweede lid ter post is bezorgd of tegen ontvangstbewijs is uitgereikt, beroep open bij de Raad van Beroep voor belastingzaken. (…)”
4.2.
Onder het begrip ‘intrekking’ in de zin van artikel 3 van het landsbesluit dient eveneens een tijdelijke intrekking te worden begrepen. Dit brengt mee dat de Inspecteur aan belanghebbende op basis van de regelgeving de gelegenheid had moeten geven om schriftelijk te reageren op het voornemen tot intrekking alvorens daartoe over te gaan. Daarbij had de Inspecteur de gronden van de intrekking kenbaar moeten maken. Nu dit niet is gebeurd, is de beslissing op deze punten niet correct tot stand gekomen.
4.3
Met betrekking tot het gestelde misbruik oordeelt het Gerecht als volgt. Volgens belanghebbende heeft zij geen misbruik gemaakt van het Asycuda-systeem omdat zij alles correct heeft geregistreerd in dit systeem. Door haar correcte handelswijze heeft de Inspecteur, aldus belanghebbende, kunnen constateren dat er openstaande posten zijn. Naar het oordeel van het Gerecht volgt uit hetgeen is komen vast te staan over de handelswijze van belanghebbende dat misbruik is gemaakt van de toestemming. Zo heeft de Inspecteur onbetwist gesteld dat belanghebbende voor dezelfde goederen in het Asycuda-systeem gelijktijdig aangiften voor opslag in entrepot alsmede aangiften ten invoer en vrijmaking heeft geregistreerd. Een groot deel van deze goederen is nimmer opgeslagen in het entrepot en is in het vrije verkeer gekomen zonder betaling van invoerrechten. Op de zitting hebben partijen te kennen gegeven dat de verschuldigde invoerrechten - in afwijking van het bedrag van de uitnodiging tot betaling (zie 2.4) - Afl. 459.045,95 bedraagt. De handelswijze van belanghebbende heeft bovendien naar de Inspecteur ter zitting heeft verklaard strafbare feiten (artikelen 68, 84 in samenhang met artikel 257 van de Landsverordening in- uit en doorvoer) opgeleverd waarvoor belanghebbende een transactievoorstel van de Officier van Justitie heeft gekregen.
4.4
Onder de hiervoor vermelde omstandigheden dient de intrekking naar het oordeel van het Gerecht, ondanks de omissies bij de procedure van intrekking, in stand te blijven. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat de Inspecteur in de e-mail van
22 mei 2018 en daarna in de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende heeft uiteengezet waarom de toestemming is ingetrokken en belanghebbende daarop heeft kunnen reageren. Belanghebbende is door schending van dit vormvoorschrift dus niet in haar procespositie geschaad.
4.5
Belanghebbende heeft betoogd dat in andere gevallen de Inspecteur tijdens een lopend onderzoek niet is overgegaan tot intrekking van de toestemming hetgeen door de Inspecteur is betwist. Voor zover belanghebbende een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel slaagt dit niet bij gebrek aan feitelijke grondslag. Ook de stelling van dat belanghebbende dat zij onevenredig wordt gestraft slaagt niet. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur is niet komen vast te staan dat ook de vergunning voor het entrepot wegens misbruik is ingetrokken. Voorts beperkt een strafrechtelijke boete of een transactievoorstel niet de mogelijkheid van intrekking van de toestemming ingevolge artikel 3 van het Landsbesluit. Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat artikel 3 van het Landsbesluit in strijd is met artikel 1.14 van de Staatsregeling en daarom ingevolge artikel I.22 van de Staatsregeling buiten toepassing moet blijven. Ook deze stelling treft geen doel. Artikel I.14 van de Staatsregeling behelst het recht verzoeken schriftelijk in te dienen bij het bevoegd gezag. Dit recht houdt in, dat een ieder rechtstreeks toegang heeft tot overheidsorganen en dat overheidsorganen een schriftelijk verzoek in behandeling moeten nemen. De intrekking van de toestemming ingevolge artikel 3 van het Landsbesluit laat het recht van petitie van belanghebbende onverlet. Al hetgeen belanghebbende voorts heeft aangevoerd voert het Gerecht niet tot een ander oordeel.
4.6
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroepschrift redelijkerwijs heeft moeten maken (artikel 15 Landsverordening beroep in belastingzaken). Het Gerecht neemt hierbij in aanmerking het door de Inspecteur geschonden vormvoorschrift bij de intrekking.
5.2
De kosten worden op de voet van het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op Afl. 1400 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.400.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël-van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: Afl. 75
-personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300