ECLI:NL:OGEAA:2018:712

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 april 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
AUA201803070
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag in kort geding tussen buren met betrekking tot vuilstortplaats

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde eiser, een eigenaar van een perceel, de opheffing van een executoriaal beslag dat door gedaagden, zijn buren, was gelegd op zijn terrein. De vordering was gebaseerd op de stelling dat hij zich had gehouden aan een eerder vonnis dat hem verbood om vuil op zijn terrein te storten. Gedaagden voerden aan dat eiser het vonnis had overtreden en dat er sprake was van onrechtmatig handelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat eiser na betekening van het vonnis herhaaldelijk vuil op zijn terrein had gestort, waardoor hij dwangsommen had verbeurd. De rechter concludeerde dat gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld door gebruik te maken van hun executiebevoegdheid. Wel werd de rechter van mening dat de verbeurde dwangsommen in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zouden leiden, en matigde deze tot Afl. 5.000,- per dag voor het storten van afval en Afl. 50.000,- voor het niet verwijderen van het afval. Eiser werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 14 april 2018
Behorend bij AUA201803070
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [naam eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood,
tegen:

1.[naam gedaagde],

2.[naam gedaagde],
beiden wonende in Aruba,
gedaagden,
hierna ook te nomen: [naam gedaagde c.s.],
gemachtigde: de advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza.

1. DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de pleitaantekeningen van [naam eiser];
- de pleitaantekeningen van [naam gedaagde c.s.];
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 22 oktober 2018;
- de plaatsopneming van 22 oktober 2018;
- de akte uitlating zijdens eiser van 30 oktober 2018.
1.2
Aan partijen is medegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
2.1
Partijen zijn buren. [naam gedaagde c.s.] is eigenaar van en woont op het perceel [adres]. [naam eiser] is eigenaar van het perceel [adres]. Beide percelen zijn gelegen aan een openbare zandweg.
2.2
Bij vonnis van dit gerecht d.d. 23 augustus 2017 (AR 2378-2015/ÁUA201500259) (hierna: het vonnis) heeft de rechter, voor zover van belang, het volgende beslist:
veroordeelt [naam eiser] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis diens inbreuk op het recht van [naam gedaagde c.s.] te staken en gestaakt te houden, door geen vuilstortplaats meer te exploiteren, dan wel toe te staan dat het terrein wordt gebruikt als vuilstortplaats, dan wel vuil te (laten) storten op het terrein op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van Afl. 5.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat [naam eiser] dit verbod overtreedt, met een maximum van Afl. 5.000.000,--;
2.3
Van bovengenoemd vonnis, dat op 29 augustus 2017 aan [naam eiser] is betekend, is [naam eiser] niet in beroep gegaan.
2.4
Op 19 september 2018 is op verzoek van [naam gedaagde c.s.] executoriaal beslag gelegd op het perceel [adres] (hierna: het terrein).

3.DE VORDERING

3.1 [
naam eiser] vordert dat het gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het op het perceel [adres] gelegde beslag met onmiddellijke ingang opheft, met veroordeling van [naam gedaagde c.s.] in de kosten van de procedure.
3.2 [
naam eiser] grondt de vordering erop dat [naam gedaagde c.s.] jegens hem onrechtmatig handelt door over te gaan tot executie van het vonnis. [naam eiser] stelt zich op het standpunt dat hij zich heeft gehouden aan de inhoud van het verbod dat hem bij het vonnis is opgelegd en geen dwangsommen heeft verbeurd.
3.3 [
naam gedaagde c.s.] voert hiertegen verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.
4. DE BEOORDELING
4.1
Gelet op de aard van de vordering is sprake van een spoedeisend belang aan de zijde van [naam eiser].
4.2
In het onderhavig geschil draait het om de vraag of [naam eiser] het vonnis heeft overtreden en daardoor dwangsommen heeft verbeurd. [naam gedaagde c.s.] stelt zich op het standpunt dat dit het geval is. Volgens [naam gedaagde c.s.] bestaat de overtreding eruit dat [naam eiser] na betekening van het vonnis vuil op zijn terrein stort of laat storten. [naam eiser] ontkent hetgeen hem wordt verweten.
4.3
Voor de beantwoording van de vraag of de vordering tot opheffing van het beslag bij wijze van voorlopige voorziening kan worden toegewezen, dient de voorzieningenrechter te beoordelen of Werleman c,.s. bij gebruikmaking van haar executiebevoegdheid onrechtmatig handelt jegens [naam eiser], dan wel misbruik maakt van recht.
4.4 [
naam gedaagde c.s.] heeft ter onderbouwing van haar standpunt een aanzienlijke hoeveelheid filmopnames in het geding gebracht. [naam gedaagde c.s.] heeft onbetwist gesteld dat deze beelden zijn opgenomen in de periode oktober 2017 tot en met mei 2018. Hiermee komt vast te staan dat bedoelde filmopnames de periode na de betekening van het vonnis betreffen.
4.5
Tijdens de gerechtelijke plaatsopneming heeft [naam gedaagde c.s.] voorts een tekening in het geding gebracht , waarop zij een aantal plekken heeft aangeduid met “stortplaats” A, B, C, D, E en F. Op de bijgevoegde lijst heeft [naam gedaagde c.s.] vermeld welke beelden bij de desbetreffende “stortplaatsen” horen. [naam eiser] heeft op 30 oktober 2018, bij wijze van akte, op deze stukken gereageerd.
4.6
De voorzieningenrechter heeft ter plaatse vastgesteld, mede aan de hand van de verklaring van [naam gedaagde c.s.], dat een aantal van de door [naam gedaagde c.s.] overgelegde beelden niet het terrein van [naam eiser] betreffen, maar van zijn buurman. Het gaat om de beelden met betrekking tot “stortplaats” F. Deze beelden zullen daarom buiten beschouwing worden gelaten.
4.7 [
naam gedaagde c.s.] heeft gesteld dat “stortplaats” A, met als achtergrond een “greenhouse” en een windmolen, zich wel op het terrein van [naam eiser] bevindt. Tijdens de plaatsopneming heeft [naam eiser] bevestigd dat dit deel van het terrein aan hem toebehoort.
[naam eiser] stelt zich echter op het standpunt dat hetgeen op de overgelegde beelden (die bij de desbetreffende stortplaats horen) is te zien niet het storten van afval betreft, maar het “pushen” van reeds bestaand vuil in verband met het banen van een zandweg. Dit standpunt acht de voorzieningenrechter, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet aannemelijk. “Pushen” impliceert het aan de kant schuiven van afval door middel van bijvoorbeeld een schuifmachine. De beelden wijzen echter in een andere richting. Op de beelden is immers te zien hoe volgeladen vrachtwagens op dit deel van het terrein, rijden en ter hoogte van de “greenhouse” afval storten.
4.8
Voorts stelt de voorzieningenrechter aan de hand van de beelden met nummers 480, 482, 483, 485, 487 en 489, anders dan door [naam eiser] wordt betoogd, vast dat op 7 oktober 2017 afval is gestort op een stuk terrein dat wordt aangeduid als “stortplaats” B. Ook wat betreft dit deel van het terrein heeft [naam eiser] niet betwist dat dit aan hem toebehoort.
4.9
Overgelegd zijn verder beelden die betrekking hebben op de “stortplaatsen” C en E. Anders dan [naam eiser] stelt, kan hieruit worden opgemaakt dat er afval wordt gestort én dat dit op zijn terrein gebeurt (en niet op het terrein van zijn buurman). In dit verband is van belang dat tijdens de plaatsopneming, mede gelet op de verklaringen van partijen, is geconstateerd dat zich tientallen meters achter de tuin van [naam gedaagde c.s.], ter hoogte van de “stortplaatsen” C en E (ergens in het midden) onder meer gele palen, een omgevallen container, een oude weggeroeste zeef en een klein wit huisje bevinden en dat het terrein van [naam eiser] zich daarachter nog verder uitstrekt. Op de overgelegde beelden, is duidelijk te zien hoe volgeladen, met zeil afgedekte dump-trucks op het terrein rijden en vervolgens ter hoogte van “stortplaatsen” C en E het afval storten.
4.1
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat uit de beelden die betrekking hebben op “stortplaats” A niet kan worden vastgesteld dat vuil wordt gestort op het terrein van [naam eiser]..
4.11
De voorzieningenrechter is gelet op het bovenstaande voorshands van oordeel dat [naam eiser] na betekening van het vonnis bij herhaling vuil op zijn terrein stort of heeft laten storten en dat hij daardoor dwangsommen heeft verbeurd. Hetzelfde geldt voor de situatie dat [naam eiser] het gestorte afval heeft laten liggen, waardoor hij (dagelijks) het terrein als vuilstort gebruikt. Dat is blijkens het vonnis van 23 augustus 2017 eveneens een overtreding. Bij deze stand van zaken concludeert de voorzieningenrechter dat [naam gedaagde c.s.] niet onrechtmatig heeft gehandeld door gebruik te maken van haar executiebevoegdheid noch dat Werleman c.s misbruik heeft gemaakt van het recht. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het bovenstaande, geen grond voor opheffing van het beslag. De vordering van [naam eiser] tot opheffing van het beslag zal dan ook worden afgewezen.
4.12
Wel acht de voorzieningenrechter een matiging van de verbeurde dwangsommen op zijn plaats, nu hij van oordeel is dat de verbeurde dwangsommen in de gegeven omstandigheden tot kennelijke onaanvaardbare gevolgen zal leiden. Hierbij weegt de voorzieningenrechter mee dat geen onderscheid is gemaakt tussen het storten zelf en het laten liggen van het gestorte afval. Hierdoor lopen de dwangsommen in hoog tempo op. Onverkorte executie zal welhaast tot beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van [naam eiser] leiden en voor hem zeer grote financiële consequenties hebben. Anderzijds dient voor [naam eiser] een duidelijke prikkel aanwezig te zijn om het vonnis van 23 augustus 2017 te blijven naleven. Uit de overgelegde beelden is af te leiden dat [naam eiser] het vonnis tenminste 25 keer heeft overtreden. De voorzieningenrechter zal om die reden de verbeurde dwangsom matigen tot een bedrag van Afl. 5.000,- per dag dat afval op het terrein is gestort en Afl. 50.000,- voor het vervolgens niet verwijderen van het afval. Hiermee komt het thans verbeurde bedrag aan dwangsommen op Afl. 175.000,--. De voorzieningenrechter wijst [naam eiser] erop dat toekomstige overtredingen opnieuw tot verbeurde dwangsommen kunnen leiden.
4.13 [
naam eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [naam gedaagde c.s.], tot aan deze uitspraak begroot als na te melden.
De kosten van de procedure.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
wijst de vorderingen af, met dien verstande dat de executie kan worden voortgezet voor een bedrag van Afl. 175.000,-- ;
veroordeelt [naam eiser] in de kosten van de procedure, die tot aan deze uitspraak aan de kant van [naam gedaagde c.s.] worden begroot op Afl. 450,-- aan griffierechten, Afl. 455,80 aan explootkosten en Afl. 1.500,-- aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.