In deze civiele procedure, aangespannen door een eiser wonende te Aruba, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.J. Kock, tegen de naamloze vennootschap Banco di Caribe (Aruba) N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Bemer, staat de vraag centraal of de gedaagde voldoende bewijs heeft geleverd omtrent de commissariaatvergoedingen die aan de commissarissen zijn uitgekeerd. De zaak betreft een vervolg op een tussenvonnis van 30 mei 2018, waarin de gedaagde was opgedragen om bewijs te leveren dat de commissarissen met een vergelijkbaar werkpakket als de eiser dezelfde vergoeding hebben ontvangen.
De gedaagde heeft een verklaring overgelegd van de CEO en Managing Director van de onderneming, waarin wordt gesteld dat de commissarissen in de periode van 2013 tot 2018 een vergelijkbare vergoeding van ongeveer AWG 45.000,00 per jaar hebben ontvangen. Daarnaast is er een notitie van het Internal Audit Department overgelegd, waaruit blijkt dat er geen gedocumenteerde informatie beschikbaar was over de hoogte van de vergoedingen, maar dat op basis van e-mailcorrespondentie een bedrag van USD 25.000,00 was afgesproken. De eiser heeft echter betwist dat de overgelegde stukken voldoen aan de eisen die in het tussenvonnis zijn gesteld en verzocht om een overzicht van alle vergoedingen van de commissarissen.
De rechter heeft besloten om de zaak naar de rol voor conclusie van repliek te verwijzen, zodat de eiser de gelegenheid krijgt om zijn stellingen verder te onderbouwen. De rechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgedaan. De uitspraak vond plaats op 14 november 2018, en de rechter heeft de zaak naar de rol van 12 december 2018 verwezen voor verdere behandeling.