ECLI:NL:OGEAA:2018:699

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
A.R. AUA201801728
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schuldvordering tussen ISLAND FINANCE ARUBA N.V. en gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres, ISLAND FINANCE ARUBA N.V., gedaagde aangeklaagd voor het niet nakomen van een leningsovereenkomst. De overeenkomst, aangegaan op 5 maart 2015, betrof een lening van Afl. 12.276,01, die gedaagde diende terug te betalen in 60 maandelijkse termijnen. Gedaagde kwam in gebreke met zijn betalingsverplichtingen, wat leidde tot een ingebrekestelling door eiseres op 8 mei 2018 en het leggen van conservatoir beslag op 31 mei 2018.

Eiseres vorderde in de procedure een bedrag van Afl. 13.054,58, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde erkende dat hij tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, maar betwistte de hoogte van de gevorderde rente. De rechter overwoog dat gedaagde voldoende op de hoogte was van zijn verplichtingen, zoals vastgelegd in de loan voucher, en dat zijn financiële situatie geen reden was om de betalingsverplichting te ontlopen.

De rechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten, en gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 21 november 2018, waarbij de rechter de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaarde.

Uitspraak

Vonnis van 21 november 2018
Behorend bij A.R. AUA201801728
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
te Aruba,
EISERES, hierna ook te noemen: eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[gedaagde],
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: gedaagde,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 september 2018;
- de producties zijdens eiseres overgelegd op 18 oktober 2018;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie na antwoord op 23 oktober 2018.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 5 maart 2015 zijn eiseres en gedaagde een overeenkomst van verbruikleen aangegaan, waarbij zij zijn overeengekomen dat gedaagde een bedrag van Afl. 12.276,01 ter leen van eiseres ontvangt en hij zich verbindt om een bedrag van Afl. 22.965,- (inclusief rente en kosten) in 60 maandelijkse termijnen van Afl. 382,75 aan eiseres terug te betalen.
2.2
Gedaagde is in gebreke gekomen met de uit de leningsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen.
2.3
Bij brief van 8 mei 2018 is gedaagde door eiseres in gebreke gesteld.
2.4
Op 25 mei 2018 heeft het gerecht eiseres verlof verleend voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder het Land Aruba ten laste van gedaagde.
2.5
Op 31 mei 2018 heeft eiseres dat beslag doen leggen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiseres vordert – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van gedaagde te veroordelen te betalen de som van Afl. 13.054,58, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,5% per maand vanaf 30 juni 2016 tot een maximum van Afl. 10.688,99 en na het bereiken van dat maximum te vermeerderen met de wettelijke rente, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten en gedaagde te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten.
3.2
Eiseres grondt de vordering erop dat gedaagde toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de uit te overeenkomst voortvloeiende terugbetalingsverplichting.
3.3
Gedaagde voert hiertegen verweer, dat zonodig bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Gedaagde betwist niet dat hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende terugbetalingsverplichting. Hij verzet zich wel tegen de hoogte van het door eiseres gevorderde maximum rentebedrag. Deze stelling heeft eiseres gemotiveerd weersproken. Hiertoe wordt als volgt overwogen
4.2
Uit de loan voucher moest voor gedaagde duidelijk zijn geweest hoeveel geld hij heeft geleend (Afl. 12.276,01), hoeveel rente (Afl. 10.688,99), hoeveel premie levensverzekering (Afl. 976,01) hij daarover zou betalen en in hoeveel maanden (60) hij terug moest betalen en hoeveel hij per maand moest betalen (Afl. 382,75), nu hij de loan voucher zelf heeft ondertekend. Tevens blijkt uit de loan voucher dat gedaagde met het uitgeleende geld een schuld (andere lening) van Afl. 8.558,52 heeft terug betaald. Dat gedaagde als gevolg hiervan alleen Afl. 2.741,48 van de uitgeleende bedrag ad Afl. 12.276,01 in handen kreeg, maakt het maximum rentebedrag niet anders. Gelet hierop staat aan toewijzing van de gevorderde maximum rentebedrag niets in de weg.
4.3
Gedaagde heeft voorts aangevoerd als volgt. Hij ontvangt nu een minimumloon, heeft andere schulden en is hij om die reden niet in staat om aan zijn financiële verplichtingen jegens eiseres te voldoen. Gedaagde heeft voorts aangevoerd dat de hoogte van het ingevolge het beslag ingehouden deel van zijn salaris onredelijk hoog is. Hij wil graag dat het beslag op zijn loon wordt verminderd. Artikel 7A:1614g BWA bepaalt dat beslag onder de werkgever op het door deze aan de werknemer verschuldigd loon is niet verder geldig dan tot een derde gedeelte van het in geld vastgesteld loon. Gedaagde heeft nimmer gesteld dat het bedrag van Afl. 573,83,- de beslagvrije voet te boven gaat. Hoe vervelend deze situatie voor gedaagde ook is, ontslaat zijn betalingsonmacht hem niet van zijn betalingsverplichting. Het gerecht zal het verzoek van gedaagde om het maandelijkse loonbeslag te verlagen om die reden afwijzen. Ter zitting hebben partijen wel afgesproken dat gedaagde met de gemachtigde van eiseres zal kijken welk bedrag financieel haalbaar is.
4.4
De door eiseres gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen tot Afl. 1.500,- (1,5 maal het bedrag per punt gemachtigdensalaris), nu voldoende aannemelijk is dat eiseres buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt.
4.5
Als de in het ongelijk te stellen partij zal gedaagde de proceskosten van eiseres moeten betalen.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag van Afl. 13.054,58, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 30 juni 2016 tot een maximum van Afl. 10.688,99 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag waarop volledig zal zijn betaald, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad Afl. 1.500,-;
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van eiseres worden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 880,90 aan explootkosten en Afl. 3.000,- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 21 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.