ECLI:NL:OGEAA:2018:672

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
AUA201703342
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen afwijzing vergunning tot tijdelijk verblijf

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben appellanten op 9 november 2016 een verzoek ingediend voor de verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf voor appellant sub 1, zodat hij als inwonende dienstbode bij appellant sub 2 kon werken. Dit verzoek werd op 29 mei 2017 afgewezen. Appellanten maakten bezwaar tegen deze afwijzing en stelden op 22 november 2017 beroep in bij het Gerecht, omdat er geen beslissing was genomen op hun bezwaar. Verweerder diende op 5 april 2018 een verweerschrift in en de zaak werd behandeld op 24 september 2018. Tijdens deze zitting werd meegedeeld dat op 28 februari 2018 de vergunningen aan appellant sub 1 waren verleend, wat leidde tot de conclusie dat het belang aan het beroep was komen te ontvallen.

De rechter oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de vergunningen inmiddels waren verleend. Tevens werd bepaald dat de in beroep bestreden fictieve afwijzende beschikking door verweerder moest worden ingetrokken of gewijzigd. De rechter gelastte de teruggave van het betaalde griffierecht van Afl. 25,- aan appellanten. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen op 5 november 2018, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 5 november 2018
AUA201703342

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
1.[appellant 1],
2.[appellant 2],
verblijvend respectievelijk wonend in Aruba,
APPELLANTEN
gemachtigde: de advocaten mrs. C.F.K.J. Lejuez en P.AJ. van der Biezen,
gericht tegen:

de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bi beschikking van 29 mei 2017 heeft verweerder het verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf aan appellant sub 1 om als inwonende bediende bij appellant sub 2 werkzaam te zijn, afgewezen.
Daartegen hebben appellanten op 5 juli 2017 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het aldus gemaakte bezwaar hebben appellanten op 22 november 2017 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 5 april 2018 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 24 september 2018, alwaar zijn verschenen appellanten bij hun gemachtigde mr. P.A.J. van der Biezen, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Appellanten hebben op 9 november 2016 verweerder verzocht om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf, opdat appellant sub 1 als inwonende dienstbode bij appellant sub 2 werkzaam kan zijn. Dit verzoek is, zoals hiervoor vermeld, bij beschikking van 29 mei 2017 afgewezen.
Ter zitting van 24 september 2018 heeft verweerder meegedeeld dat op 28 februari 2018 aan appellant sub 1 de vergunning(en), zoals verzocht, is verleend. Een kopie van de vergunning(en) is ter zitting overgelegd. Onder deze omstandigheden is het belang aan het beroep komen te ontvallen.
2. Het beroep is niet-ontvankelijk.
3. Met de verlening van de vergunning dient de in beroep bestreden fictieve afwijzende beschikking door verweerder ten voordele van appellanten ingetrokken dan wel gewijzigd te worden geacht. Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding te gelasten dat het betaalde griffierecht wordt teruggegeven (artikel 30, tweede lid, van de Lar).
4. Nu het beroep niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leidt, bestaat voor een veroordeling in de kosten, zoals door appellanten ter zitting verzocht, geen wettelijke grondslag (vergelijk de uitspraken van het GHvJ van 25 januari 2011, ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0582 en van 23 mei 2014, HLAR 64027/13).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- gelast teruggave aan appellanten van het door hun betaalde bedrag van Afl. 25,- .
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 5 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.