ECLI:NL:OGEAA:2018:668

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
2635 van 2017/AUA201703290
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening met rente en incassokosten

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vordert de naamloze vennootschap RBC Royal Bank (Aruba) N.V. (hierna: RBC) betaling van een geldlening door de gedaagde, die in persoon procedeert. De lening, aangegaan op 20 april 2012, betrof een bedrag van Afl. 15.852,- met een rente van 17% per jaar, met terugbetaling in maandelijkse termijnen. RBC heeft de gedaagde meerdere keren gesommeerd tot betaling, maar de gedaagde heeft niet voldaan aan deze sommatie. RBC heeft haar vordering na eisvermindering aangepast en vordert nu een bedrag van Afl. 13.263,40, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De gedaagde betwist de hoogte van de vordering en stelt dat RBC niet adequaat heeft aangetoond hoe de betalingen zijn verwerkt. Het gerecht heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat RBC onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de gevorderde bedragen. Het gerecht concludeert dat de gedaagde op 15 november 2017 een bedrag van Afl. 8.321,25 verschuldigd was, en na een betaling van Afl. 3.495,- resteert een hoofdsom van Afl. 4.826,25. Daarnaast is de gedaagde ook de bedongen rente verschuldigd, maar RBC heeft niet voldoende uitleg gegeven over de rentevordering.

In de uitspraak wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, de rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 31 oktober 2018 door rechter Y.M. Vanwersch.

Uitspraak

Vonnis van 31 oktober 2018
Behorend bij A.R. 2635 van 2017/AUA201703290
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK (ARUBA) N.V.,
te Aruba,
EISERES, hierna ook te noemen: RBC,
gemachtigde: de advocaat mr. W.G.T.M. Kloes,
tegen:
[gedaagde],
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte uitlating producties.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 20 april 2012 is [gedaagde] met RBC een overeenkomst van geldlening aangegaan voor een bedrag Afl. 15.852,- met een rente van 17% per jaar.
2.2
Terugbetaling diende plaats te vinden in maandelijkse termijnen van Afl. 757,41, aanvangende op 9 juni 2012 en eindigend op 9 juni 2014.
2.3
RBC heeft [gedaagde] bij brief d.d. 25 mei 2016 gesommeerd om tot betaling van
Afl. 14.420,40 exclusief rente en inclusief de buitengerechtelijke kosten en de BBO over te gaan. [gedaagde] heeft niet voldaan aan deze sommatie.
2.4
RBC heeft [gedaagde] bij brief d.d. 1 juni 2017 gesommeerd om tot betaling van een bedrag van Afl. 9.421,25 exclusief rente en kosten over te gaan. [gedaagde] heeft niet voldaan aan deze sommatie.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
RBC vordert na eisvermindering – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van Afl. 13.263,40, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 17% per jaar vanaf 16 november 2017 tot de dag der voldoening en het bedrag van
Afl. 170,57, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 18% per jaar vanaf 16 november 2017 tot de dag der voldoening, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad Afl. 1.500,-, met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
RBC stelt dat de vorderingen opeisbaar zijn, aangezien [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen ondanks sommaties niet is nagekomen.
3.3 [
gedaagde] betwist de hoogte van de verschuldigde persoonlijke lening en van de rekening-courant schuld. [gedaagde] heeft aangevoerd dat RBC niet adequaat laat zien hoe de betalingen van [gedaagde] zijn verwerkt. [gedaagde] betwist daarnaast de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn.
3.4
Op de stellingen van partijen zal in het hiernavolgende, voor zover nodig voor de beoordeling, nader worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Aan de orde is de vraag welk bedrag [gedaagde] verschuldigd is uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening.
4.2
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] heeft RBC heeft haar vordering verminderd tot Afl. 13.263,40. Het gerecht begrijpt – zonder nadere toelichting die evenwel ontbreekt – niet hoe het thans gevorderde bedrag zich verhoudt tot de sommatie van 1 juni 2017 (productie 3 bij verzoekschrift). In deze brief wordt [gedaagde] aangemaand om een hoofdsom ad Afl. 9.421,25 exclusief rente en kosten te voldoen. Uit het door RBC in haar conclusie van repliek verstrekte “overzicht” volgt voorts dat [gedaagde] op 27 oktober 2017 een bedrag van Afl. 1.100,- heeft betaald. Aldus bedroeg de openstaande hoofdsom ten tijde van het indienen van het onderhavige verzoekschrift
Afl. 9.421,25 minus Afl. 1.100,00 = Afl. 8.321,25. Over dit bedrag was [gedaagde] tevens de overeengekomen rente verschuldigd. In het verzoekschrift wordt evenwel een bedrag gevorderd van Afl. 17.608,40 inclusief rente. Dit vergt een heldere toelichting van RBC, die evenwel niet is gegeven. Het lag immers op de weg van RBC om duidelijk te maken, gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde], waarom een openstaande hoofdsom van Afl. 8.321,25 op 27 oktober 2017 binnen een maand verandert in een bedrag ad Afl. 17.608,40 inclusief rente. Het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing komt voor rekening en risico van RBC.
4.3
Dit heeft tot gevolg dat ervan uit wordt gegaan dat [gedaagde] op 15 november 2017 een bedrag van Afl. 8.321,25 (Afl. 9.421,25 minus Afl. 1.100,-) exclusief rente is verschuldigd. Na het indienen van het verzoekschrift heeft [gedaagde] nog Afl. 3.495,- aan RBC betaald. Dit betekent dat [gedaagde] een hoofdsom verschuldigd is van Afl. 4.826,25 (Afl. 8.321,25 minus Afl. 3.495,-) exclusief de bedongen rente en kosten. Gelet hierop zal een hoofdsom van Afl. 4.826,25 worden toegewezen.
4.4
Naast de hoofdsom is [gedaagde] tevens de bedongen rente ad 17% per jaar verschuldigd.
Het lag op de weg van RBC om uit te leggen hoe de rentevordering is opgebouwd. Nu RBC dit niet heeft gedaan, wordt de bedongen rente toegewezen vanaf heden.
4.5
Voorts vordert RBC een bedrag van Afl. 170,54 in verband met een rekeningcourantschuld. Dit wordt toegewezen, nu deze niet door [gedaagde] wordt betwist.
4.6 [
gedaagde] heeft aangevoerd dat hij geen buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, omdat hij de buitengerechtelijke incassokosten al heeft betaald. Het gerecht is van oordeel dat [gedaagde] deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd, nu er geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten al heeft betaald. Gelet hierop zal de buitengerechtelijke kosten conform de liquidatietarief worden toegewezen.
4.7
Nu partijen over en weer deels in het gelijk zijn gesteld worden de proceskosten gecompenseerd.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan RBC van een bedrag van Afl. 4.826,25, te vermeerderen met de contractuele rente ad 17% per jaar vanaf heden tot aan de dag waarop volledig zal zijn betaald;
5.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan RBC van een bedrag van Afl. 170,54, te vermeerderen met de contractuele rente ad 18% per jaar vanaf 16 november 2017 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
5.3
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan RBC van de buitengerechtelijke incassokosten ad Afl. 1.500,-;
5.4
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 31 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.