ECLI:NL:OGEAA:2018:662

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
AUA201801468
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en afscheidsbeleid in arbeidsrelatie met het Land Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam verzoeker] en het Land Aruba. [naam verzoeker] verzocht om een verklaring voor recht dat het aan haar verleende ontslag kennelijk onredelijk was en vroeg om wedertewerkstelling met terugwerkende kracht tot 1 februari 2018, alsook om doorbetaling van loon. Het Land Aruba voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van het verzoek. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 24 mei 2018 was ingediend, gevolgd door een verweerschrift op 21 augustus 2018 en een zitting op 18 september 2018.

De feiten van de zaak tonen aan dat [naam verzoeker] sinds 15 september 2010 in dienst was van het Land Aruba en dat haar arbeidsovereenkomst eindigde op 31 oktober 2017, na de demissionaire periode van het kabinet Eman II. Het Land stelde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde met het aantreden van het kabinet Wever-Croes op 17 november 2017. [naam verzoeker] betwistte dit en stelde dat het ontslag kennelijk onredelijk was, vooral gezien de besluiten van de ministerraad die tijdens de afscheidsperiode waren genomen.

Het Gerecht oordeelde dat de arbeidsovereenkomst inderdaad eindigde op 31 oktober 2017 en dat er geen rechtsgeldige basis was voor de voortzetting van de arbeidsrelatie. Het Gerecht concludeerde dat de besluiten van de ministerraad in strijd waren met de openbare orde en dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was. De vordering van [naam verzoeker] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van het Land, die op nihil werden begroot. Deze beschikking werd uitgesproken door mr. J. Sap in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 30 oktober 2018
E.J. no. AUA201801468.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker, hierna ook te noemen: [naam verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend te Aruba,
verweerder, hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ) en de advocaat mr. A.I.N. Fraser.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 24 mei 2018;
- het verweerschrift met producties, ingediend op 21 augustus 2018;
- de producties van het Land, ingediend op 13 september 2018;
- de pleitaantekeningen van het Land, overgelegd op 18 september 2018;
- de behandeling ter zitting van 18 september 2018 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier, waaruit blijkt dat zijn verschenen [naam verzoeker] bij zijn gemachtigde en het Land bij haar gemachtigden voornoemd.
1.2
De datum van de beschikking is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Bij brief van 19 oktober 2017 van de minister van Toerisme, Transport, Energie en Milieu is medegedeeld dat [naam verzoeker] met ingang van 15 september 2010 in dienst van het Land is getreden bij het bureau City Inspector (BCI).
2.2
Sinds 1 november 2013 werkte [naam verzoeker] bij het bureau van de minister van Algemene Zaken, Wetenschap, Innovatie en Duurzame Ontwikkeling voor de duur van de regeerperiode van het kabinet Eman II, derhalve van rechtswege eindigend op 1 november 2017.
2.3
Bij besluit van de ministerraad van 19 januari 2016 is besloten om [naam verzoeker] over te plaatsen naar het bureau City Inspector (BCI) met behoud van de huidige voorwaarden.
2.4
Bij brief van de DRH van 11 oktober 2017 is aan de minister van Toerisme, Transport, Energie en Milieu advies uitgebracht over de plaatsing van contractanten bij BCI, waaronder [naam verzoeker].
2.5
Bij besluit van de ministerraad van 20 oktober 2017 is besloten om de plaatsing van de arbeidscontractanten, waaronder [naam verzoeker] in tijdelijke dienst te benoemen bij het BCI.
2.6
Op 17 november 2017 is het kabinet Wever-Croes I aangetreden.
2.7
Bij brief van 27 december 2017 heeft Land Aruba aan [naam verzoeker] bericht:
“Onderwerp: opzegging dienstverband
Graag uw aandacht voor het volgende.
U had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met het Land. Deze is aangegaan voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Eman II en verliep van rechtswege op 31 oktober 2017.
In de vergadering van de ministerraad van 20 oktober 2017 (BE-77/17) is besloten om u een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden of om u in tijdelijke dienst te benoemen. Deze beslissing is genomen tijdens de periode van het afscheidsbeleid, dan wel de demissionaire periode van het Kabinet Eman II. Een dergelijk besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, daar het afgetreden kabinet het nieuwe kabinet niet voor een voldongen feit mag plaatsen.
Om een transparante transitieperiode te waarborgen zijn de rechtspositionele beslissingen die genomen zijn tijdens de periode van afscheidsbeleid en de demissionaire periode van Kabinet Eman II aan het Kabinet Wever-Croes voorgelegd. In afwachting van een beslissing van het Kabinet Wever-Croes bent u na 31 oktober 2017 opnieuw op de payroll opgevoerd.
In de vergadering van de ministerraad van 6 december 2017 (BE-07/17) is besloten tot intrekking van de beslissing van de ministerraad van 20 oktober 2017 (BE-77/17). Op grond van het bovenstaande wordt u bericht dat de beslissing van de ministerraad van 20 oktober 2017 (BE-77/17) ingetrokken is waardoor deze niet uitgevoerd wordt.
Uw dienstverband wordt, met inachtneming van één maand opzegtermijn, ingaande 31 december 2017 opgezegd en derhalve definitief eindigend op 31 januari 2018.

3.HET VERZOEK

3.1 [
naam verzoeker] verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad - een verklaring voor recht dat het aan haar verleende ontslag kennelijk onredelijk is. Tevens verzoekt [naam verzoeker] het Land te veroordelen tot wedertewerkstelling met terugwerkende kracht tot 1 februari 2018 en het loon door te betalen vanaf 1 februari 2018 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd althans binnen twee weken na betekening van deze uitspraak een vergoeding te betalen van Afl. 38.750,-, op straffe van een dwangsom van Afl. 250,- per dag dat het Land niet voldoet aan de wedertewerkstelling en doorbetaling loon, met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2 [
naam verzoeker] grondt het verzoek erop dat het Land de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk heeft beëindigd.
3.3
Het Land voert hiertegen verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het gerecht stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat [naam verzoeker] niet is benoemd als ambtenaar maar tussen partijen een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft bestaan. Volgens het Land is daaraan in ieder geval op 31 oktober (conform de mededeling op de loonstrook) of op 17 november 2017 (met het aantreden van het kabinet Wever-Croes) een einde gekomen. Alleen uit coulance is het salaris doorbetaald tot 31 januari 2018.
4.2
Op zichzelf is de stelling van het Land juist, dat aan de arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van de duur van het kabinet Eman II met het aantreden van het kabinet Wever-Croes op 17 november 2017 van rechtswege een einde kwam.
4.3
Ter zitting is gebleken dat [naam verzoeker] niet meer heeft gewerkt na 31 oktober 2017. Het gerecht is dan ook van oordeel dat de arbeidsrelatie tussen partijen na 31 oktober 2017 niet is voorgezet. Daarmee spoort de einddatum op de salarisstroken van [naam verzoeker]. Dat met [naam verzoeker] iets anders is overeenkomen is niet gebleken. Aan de ministerraadbeslissing van 20 oktober 2017 is evenmin uitvoering gegeven.
4.4
Voor zover [naam verzoeker] zich beroept op het ministerraadbesluit van 20 oktober 2017 geldt bovendien, naast hetgeen hiervoor werd overwogen, dat zelfs als [naam verzoeker] daaraan in beginsel wel verwachtingen had mogen ontlenen dat hij ook na de regeringsperiode van het Kabinet Eman II in dienst zou zijn, een op grond daarvan tot stand gekomen overeenkomst in strijd met de openbare orde komt en daarom nietig is, terwijl Land Aruba zich op die nietigheid kennelijk ook bedoelt te beroepen. Meermaals heeft het Gemeenschappelijk Hof geoordeeld, dat binnen zijn ressort soms sprake is van ‘afscheidsbeleid’ van de overheid wat inhoudt, dat vlak vóór een bestuurswisseling inhoudelijk twijfelachtige of onvoldoende voorbereide besluiten worden genomen of toezeggingen worden gedaan, met als kenbaar motief het volgende bestuur, waarvan men aanneemt dat dit anders zou beslissen, voor een fait accompli te stellen, met alle consequenties van dien voor de schaarse openbare goederen en middelen. Dit brengt met zich mee, mede gelet op de kleinschaligheid van de gemeenschappen op de eilanden binnen het hofressort, dat in voorkomende gevallen, in het algemeen belang, een inhoudelijke rechterlijke controle op onder meer zuiverheid van oogmerk een extra accent dient te krijgen. Het onderhavige ‘afscheidsbeleid’, dat erin heeft bestaan, dat [naam verzoeker] in strijd met het advies van de DRH een arbeidsrelatie wordt voortgezet, dat pas ruim na het aftreden van het kabinet Eman II zou expireren, is in dit geval een inbreuk op zo fundamentele beginselen van de rechtsorde en deugdelijk bestuur, dat nietigheid op haar plaats is. Het volgende bestuur zou onaanvaardbaar belemmerd worden in het in vrijheid uitoefenen van zijn publieke taak ter zake.
4.5
Daaraan doet niet af dat de ministerraadbeslissing van 20 oktober 2017 dateert van een periode dat het Kabinet demissionair was. Op dat moment was al duidelijk dat de regeringspartij niet de absolute meerderheid in de Staten heeft gehaald. Daarenboven geldt dat [naam verzoeker] het einde van zijn contract niet meer voor het Land heeft gewerkt. Om bovenstaande redenen is het gerecht van oordeel dat de ministerraadbeslissing van 20 oktober 2017 het gevolg is van ‘afscheidsbeleid’ en/of politiek favoritisme dat in strijd komt met de openbare orde. De vordering wordt daarom afgewezen.
4.6
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [naam verzoeker] de proceskosten van het Land moeten vergoeden. Het Land procedeert echt door middel van een procesgemachtigde van DWJZ zodat hij geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.DE BESLISSING
Het gerecht:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [naam verzoeker] in de kosten van de procedure, die tot de datum van de uitspraak aan de kant van het Land, worden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op dinsdag 30 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.