ECLI:NL:OGEAA:2018:660

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
AUA201801464
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en herstel van dienstbetrekking van een arbeidsovereenkomst in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en het Land Aruba. [Verzoekster] was sinds 1 november 2009 in dienst van het Land op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die eindigde op 1 november 2013. Na een periode van tijdelijke aanstelling, werd haar dienstverband op 31 januari 2018 opgezegd. [Verzoekster] verzocht de rechter om te verklaren dat het ontslag kennelijk onredelijk was en om haar te laten terugkeren in dienst met terugwerkende kracht. Het Land voerde verweer en stelde dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze was beëindigd.

De rechter oordeelde dat [verzoekster] niet als ambtenaar was benoemd, maar dat er een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht bestond. De opzegging van het dienstverband was niet in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid. De rechter stelde vast dat het Land niet voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van [verzoekster], zoals haar leeftijd en de onduidelijkheid over de reden van ontslag. De opzegging werd als onaanvaardbaar beoordeeld, en het gerecht gelastte het Land om de dienstbetrekking met [verzoekster] te herstellen, met een vergoeding van Afl. 12.000,- als het herstel niet plaatsvond. Tevens werd het Land veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster].

Uitspraak

Beschikking van 30 oktober 2018
E.J. no. AUA201801464.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende in Aruba,
verzoekster, hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend te Aruba,
verweerder, hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 24 mei 2018;
- het verweerschrift met producties, ingediend op 21 augustus 2018;
- de behandeling ter zitting van 18 september 2018 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier, waaruit blijkt dat zijn verschenen [verzoekster] in persoon bijgestaan door haar gemachtigde en het Land bij haar gemachtigde voornoemd.
1.2
De datum van de beschikking is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoekster] is op basis van een arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2009 voor bepaalde tijd in dienst van het Land getreden in de functie van administratief medewerkster bij het bureau van de minister van financiën, communicatie, utiliteiten en energie, tegen een bruto maandsalaris van Afl. 2.785,-. Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Eman I, derhalve van rechtswege eindigend op 1 november 2013.
2.2
Sinds 1 november 2013 werkte [verzoekster] bij het bureau van de minister van Toerisme, Transport, Energie en Milieu voor de duur van de regeerperiode van het kabinet Eman II. Zij heeft hiervoor geen tweede arbeidsovereenkomst met het Land getekend.
2.3
Bij brief van 18 oktober 2016 heeft de directeur van het Centraal Bureau Statistiek aan de betreffende minister verzocht om [verzoekster] in vaste dienst te benoemen als secretaresse per 1 december 2016. Bij beslissing van de ministerraad van 28 oktober 2016 is daarmee ingestemd.
2.4
Op 28 augustus 2017 heeft de Directie Recurso Humano (hierna: DRH) aan de minister geadviseerd om:

1. de beslissing van de ministerraad van 28 oktober 2016 te heroverwegen en betrokkene niet in tijdelijke dienst te benoemen;
2. betrokkene op basis van een arbeidsovereenkomst conform BRA in dienst te nemen bij het CBS in de functie van secretaresse.
2.5
Op 17 november 2017 is het kabinet Wever-Croes I aangetreden.
2.6
Bij brief van 27 december 2017 heeft Land Aruba aan [verzoekster] bericht:
“Onderwerp: opzegging dienstverband
Graag uw aandacht voor het volgende.
U had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met het Land. Deze is aangegaan voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Eman II en verliep van rechtswege op 31 oktober 2017.
In de vergadering van de ministerraad van 29 september 2017 (BE-71/17) is besloten om u een arbeidsovereenkomst aan te bieden of om u in tijdelijke dienst te benoemen. Deze beslissing is genomen tijdens de periode van het afscheidsbeleid, dan wel de demissionaire periode van het Kabinet Eman II. Een dergelijk besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, daar het afgetreden kabinet het nieuwe kabinet niet voor een voldongen feit mag plaatsen.
Om een transparante transitieperiode te waarborgen zijn de rechtspositionele beslissingen die genomen zijn tijdens de periode van afscheidsbeleid en de demissionaire periode van Kabinet Eman II aan het Kabinet Wever-Croes voorgelegd. In afwachting van een beslissing van het Kabinet Wever-Croes bent u na 31 oktober 2017 opnieuw op de payroll gezet.
In de vergadering van de ministerraad van 6 december 2017 (BE-07/17) is besloten tot intrekking van de beslissing van de ministerraad van 29 september 2017 (BE-71/17). Op grond van het bovenstaande wordt u bericht dat de beslissing van de ministerraad van 29 september 2017 (BE-71/17) ingetrokken is waardoor deze niet uitgevoerd wordt.
Uw dienstverband wordt, met inachtneming van één maand opzegtermijn, ingaande 31 december 2017 opgezegd en derhalve definitief eindigend op 31 januari 2018.
2.7 [
verzoekster] heeft in verband met vakantiedagen tot eind januari 2018 doorgewerkt en haar salaris ontvangen.

3.HET VERZOEK

3.1 [
verzoekster] verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad - een verklaring voor recht dat het aan haar verleende ontslag kennelijk onredelijk is. Tevens verzoekt [verzoekster] het Land te veroordelen tot wedertewerkstelling met terugwerkende kracht tot 1 februari 2018 en het loon door te betalen vanaf 1 februari 2018 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd althans binnen twee weken na betekening van deze uitspraak een vergoeding te betalen van Afl. 30.000,-, op straffe van een dwangsom van Afl. 250,- per dag dat het Land niet voldoet aan de wedertewerkstelling en doorbetaling loon, met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2 [
verzoekster] grondt het verzoek erop dat het Land de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk heeft beëindigd.
3.3
Het Land voert hiertegen verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het gerecht stelt voorop dat [verzoekster] niet is benoemd als ambtenaar maar tussen partijen een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft bestaan. Volgens het Land is daaraan in ieder geval op 31 oktober (conform de mededeling op de loonstrook) of op 17 november 2017 (met het aantreden van het kabinet Wever-Croes) een einde gekomen. Alleen uit coulance is het salaris doorbetaald tot 31 januari 2018.
4.2
Op zichzelf is de stelling van het Land juist, dat aan de arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van de duur van het kabinet Eman II met het aantreden van het kabinet Wever-Croes op 17 november 2017 van rechtswege een einde kwam.
4.3
Vanaf 17 november 2017 tot eind januari 2018 is [verzoekster] echter door blijven werken. Niet gebleken is dat zij dat tegen instructies van haar leidinggevende heeft gedaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke rechtsgrond dat anders is gebeurd dan op grond van een (verlengde of nieuwe) arbeidsovereenkomst. [verzoekster] heeft ook mogen begrijpen dat het Land dat zo bedoelde, omdat ‘het dienstverband’ bij brief van 27 december 2017 werd opgezegd tegen 31 januari 2018. Een overeenkomst die door tijdsverloop al geëindigd is hoeft niet meer te worden opgezegd.
4.4
De stelling van het Land dat sprake zou zijn van een nietige overeenkomst verdraagt zich niet met zijn handelen; een nietige overeenkomst behoeft immers geen opzegging. Het eerst ter zitting door het Land gedane, maar niet gemotiveerde, beroep op nietigheid wegens – kort gezegd – afscheidsbeleid is in strijd met de goede procesorde en blijft, voor zover het Land zich daarop beroept, daarom buiten beschouwing. Het beroep verdraagt zich overigens niet met de handelingen van het Land ten aanzien van de arbeidsovereenkomst met [verzoekster].
4.5
Getoetst moet dus worden of de opzegging van 27 december 2017 door de beugel kan.
4.6
Onder welke voorwaarden een duurovereenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Ook als de wet of een duurovereenkomst wel voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen, indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. Een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen kan ten slotte op grond van art. 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
4.7
Het Land is bij haar (rechts)handelen gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook als op de arbeidsovereenkomst, zoals in dit geval, ingevolge artikel 7A:1613y BW de zevende titel A van boek 7A toepassing mist, komt bij de invulling van dat waartoe het Land op grond van de redelijkheid en billijkheid in het licht van de opzegging gehouden is, betekenis toe aan de omstandigheid dat het Land zich ook op grond van de algemene norm als goed werkgever heeft te gedragen en in dat verband komt aan de vijfde afdeling van de zevende titel A van boek 7A wel enige reflexwerking toe.
4.8
De onderhavige zaak kenmerkt zich hierdoor dat tussen [verzoekster] en het Land sinds 1 november 2009 sprake is van een arbeidsrelatie. [verzoekster] is inmiddels 49 jaar. Omtrent de kansen van [verzoekster] op de arbeidsmarkt heeft het Land zich niet uitgelaten. Met die omstandigheid heeft hij dus bij de belangenafweging die van hem als goed werkgever en als overheid mag worden verlangd niet kenbaar rekening gehouden. In de brief waarbij de arbeidsovereenkomst werd opgezegd heeft het Land niet aangegeven waarom [verzoekster] precies werd ontslagen. De brief heeft het karakter van een algemeen geformuleerde opzegging met verkeerde gegevens zonder dat duidelijk is of en waarom [verzoekster] niet meer nodig is. De suggestie dat [verzoekster] wordt ontslagen omdat zij haar arbeidsovereenkomst aan afscheidsbeleid te danken heeft en daarmee aan handelen in strijd met de openbare orde is bovendien diffamerend. Het heeft er dan ook de schijn van dat [verzoekster] alleen is ontslagen omdat zij ooit door het kabinet Eman II in dienst is genomen. De opzegging gaat bovendien niet gepaard met een aanbod tot (schade)vergoeding. Daardoor voldoet de opzegging niet aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid; zij is onaanvaardbaar.
4.9
Dat laat onverlet dat het van algemene bekendheid is dat het Land moet bezuinigen waarbij door derden, zoals bijvoorbeeld het Caft, met name en herhaaldelijk aandacht is gevraagd voor de loonkosten waarmee het Land zich geconfronteerd ziet. Bovendien moet ermee rekening gehouden worden dat het Land haar eigen personeelsbeleid moet kunnen voeren en de rechter dat slechts terughoudend moet toetsen. Er is dan ook geen sprake van een nietig ontslag zoals bij opzegging van arbeidsovereenkomsten zonder toestemming van de Directeur Arbeid en Onderzoek in de private sector, nu de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten niet van toepassing is op de onderhavige arbeidsverhouding. Het gerecht ziet daarom aanleiding om aan te sluiten bij het (op zichzelf niet toepasselijke) bepaalde in de artikelen 7A:1615s en 1615t BW omtrent het kennelijk onredelijk ontslag.
4.1
Rekening houdend met de omstandigheid dat het voor [verzoekster] evident was dat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was – de einddatum stond namelijk op haar salarisstrook – en gezien haar leeftijd , zal het gerecht het Land gelasten de dienstbetrekking te herstellen met bepaling dat de verplichting tot herstel vervalt als een vergoeding van een bedrag gelijk aan circa 4 maanden loon wordt betaald. Nu er geen recente salarisslips zijn overgelegd zal het gerecht de vergoeding vaststellen op Afl. 12.000,- (bruto).
4.11
Het Land zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten gevallen aan de zijde van [verzoekster].
5.DE BESLISSING
Het gerecht:
beveelt het Land de dienstbetrekking met [verzoekster] te herstellen met ingang van 1 februari 2018;
VERDER, VOOR ZOVER HET LAND DE DIENSTBETREKKING MET [VERZOEKSTER] NIET HERSTELT:
kent aan [verzoekster] een vergoeding toe ten laste van het Land van Afl. 12.000,- (bruto),
veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoekster], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan verschotten en Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op dinsdag 30 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.