In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en het Land Aruba. [Verzoekster] had een verzoek ingediend om te verklaren dat haar ontslag kennelijk onredelijk was en vroeg om wedertewerkstelling met terugwerkende kracht en betaling van loon. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 24 mei 2018 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van het Land op 21 augustus 2018. De zitting vond plaats op 18 september 2018, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.
De feiten van de zaak tonen aan dat [verzoekster] in dienst was van het Land op basis van verschillende arbeidsovereenkomsten, waarvan de laatste op 24 mei 2017 was afgesloten. Deze overeenkomst eindigde van rechtswege op 6 februari 2018. Het Gerecht oordeelde dat de arbeidsrelatie op die datum was geëindigd en dat er geen sprake was van een kennelijk onredelijk ontslag. Het Gerecht constateerde dat er geen rechtsgeldige opzeggingsbrief was overgelegd en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in overeenstemming was met de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst.
Het Gerecht wees de vordering van [verzoekster] af, oordelend dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was beëindigd en dat de ministerraadbeslissing van 8 september 2017, die mogelijk verwachtingen had gewekt, nietig was wegens strijd met de openbare orde. [Verzoekster] werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van het Land op nihil werden begroot. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Sap en uitgesproken in een openbare zitting.