In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en het Land Aruba. [Verzoeker] was in dienst van het Land als bewakingsmedewerker bij de Cuerpo Especial Arubano (CEA) en verzocht om een verklaring voor recht dat zijn ontslag kennelijk onredelijk was. Hij eiste tevens wedertewerkstelling met terugwerkende kracht en betaling van achterstallig loon. Het Land verweerde zich tegen deze vorderingen en stelde dat de arbeidsrelatie van rechtswege was beëindigd bij het aftreden van het Kabinet Eman II op 31 oktober 2017.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 24 mei 2018 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift op 21 augustus 2018. Tijdens de zitting op 18 september 2018 waren zowel [verzoeker] als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het Land aanwezig. Het Gerecht oordeelde dat de arbeidsrelatie tussen [verzoeker] en het Land niet was voortgezet na 31 oktober 2017, omdat er geen nieuwe arbeidsovereenkomst was gesloten en [verzoeker] na die datum niet meer had gewerkt.
Het Gerecht concludeerde dat de ministerraadbeslissing van 27 oktober 2017, die betrekking had op de indienstneming van [verzoeker], in strijd was met de openbare orde en daarom nietig was. De vordering van [verzoeker] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van arbeidsrelaties binnen de context van politieke veranderingen en de gevolgen daarvan voor ambtenaren.