ECLI:NL:OGEAA:2018:658

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
AUA201801462
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en beëindiging arbeidsovereenkomst van een ambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en het Land Aruba. [Verzoeker] was in dienst van het Land als bewakingsmedewerker bij de Cuerpo Especial Arubano (CEA) en verzocht om een verklaring voor recht dat zijn ontslag kennelijk onredelijk was. Hij eiste tevens wedertewerkstelling met terugwerkende kracht en betaling van achterstallig loon. Het Land verweerde zich tegen deze vorderingen en stelde dat de arbeidsrelatie van rechtswege was beëindigd bij het aftreden van het Kabinet Eman II op 31 oktober 2017.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 24 mei 2018 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift op 21 augustus 2018. Tijdens de zitting op 18 september 2018 waren zowel [verzoeker] als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het Land aanwezig. Het Gerecht oordeelde dat de arbeidsrelatie tussen [verzoeker] en het Land niet was voortgezet na 31 oktober 2017, omdat er geen nieuwe arbeidsovereenkomst was gesloten en [verzoeker] na die datum niet meer had gewerkt.

Het Gerecht concludeerde dat de ministerraadbeslissing van 27 oktober 2017, die betrekking had op de indienstneming van [verzoeker], in strijd was met de openbare orde en daarom nietig was. De vordering van [verzoeker] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van arbeidsrelaties binnen de context van politieke veranderingen en de gevolgen daarvan voor ambtenaren.

Uitspraak

Beschikking van 30 oktober 2018
E.J. no. AUA201801462
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker, hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend te Aruba,
verweerder, hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 24 mei 2018;
- het verweerschrift met producties, ingediend op 21 augustus 2018;
- de behandeling ter zitting van 18 september 2018 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier, waaruit blijkt dat zijn verschenen [verzoeker] in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde en het Land bij haar gemachtigde voornoemd.
1.2
De datum van de beschikking is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoeker] is op 1 oktober 2010 in dienst van het Land getreden in de functie van bewakingsmedewerker bij de Cuerpo Especial Arubano (hierna: CEA), welke functie maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 5.
2.2
Bij brief van 26 november 2015 heeft het Land aan het hoofd van de CEA bericht dat haar verzoek om [verzoeker] tot ambtenaar te benoemen wordt afgewezen omdat bij ministerraadbeslissing van 27 januari 2015 is besloten om alleen kaderpersoneel in vaste dienst te benoemen en [verzoeker] aan die voorwaarde niet voldoet.
2.3
Op 22 september 2017 hebben de algemene verkiezingen plaatsgevonden in Aruba. De regeringspartij heeft daarbij haar absolute meerderheid in de staten kwijtgeraakt.
2.4
Bij ministerraadbeslissing van 27 oktober 2017 is conform het advies van de
Departamento Recurso Humano(hierna: DRH) van 29 november 2017 ingestemd met de indienstneming van [verzoeker] over de regeerperiode van het Kabinet Eman I en het Kabinet Eman II. Tevens heeft het Land ermee ingestemd dat [verzoeker] per 1 november 2017 wordt teruggeplaatst bij de CEA.
2.5
Op 17 november 2017 is het kabinet Eman II afgetreden en is het kabinet Wever-Croes I aangetreden.
2.6
Uit het advies van de DRH van 29 november 2017 blijkt dat [verzoeker] vanaf 1 november 2017 niet meer bij de CEA heeft gewerkt.
2.7
Bij brief van 27 december 2017 heeft het Land aan [verzoeker] bericht, voor zover hier van belang:

Onderwerp: van rechtswege verlopen dienstverband
U had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met het Land. Deze is aangegaan voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Eman II en verliep van rechtswege op 31 oktober 2017.
In de vergadering van de ministerraad van 27 augustus 2017 is besloten om u een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden of om u in tijdelijke dienst te benoemen. Deze beslissing is genomen tijdens de periode van het afscheidsbeleid, dan wel de demissionaire periode van het Kabinet Eman II. Een dergelijk besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, daar het afgetreden kabinet het nieuwe kabinet niet voor een voldongen feit mag plaatsen.
Om een transparante transitieperiode te waarborgen zijn de rechtspositionele beslissingen die genomen zijn tijdens de periode van afscheidsbeleid en de demissionaire periode van het Kabinet Eman II aan het Kabinet Wever-Croes voorgelegd.
In de vergadering van de ministerraad van 6 december 2017 is besloten tot intrekking van de beslissing van de ministerraad van 27 augustus 2017.
Voorts zij dat u niet met de werkzaamheden bij de dienst bent aangevangen op 1 november 2017. Dit betekent dat voornoemde beslissingen van de ministerraad van 27 augustus 2017 de facto niet is uitgevoerd waardoor uw dienstverband van rechtswege is verlopen op 31 oktober 2017…”.

3.HET VERZOEK

3.1 [
verzoeker] verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad - een verklaring voor recht dat het aan hem verleende ontslag kennelijk onredelijk is. Tevens verzoekt [verzoeker] – uitvoerbaar bij voorraad - het Land te veroordelen tot wedertewerkstelling met terugwerkende kracht tot 1 februari 2018 en het loon door te betalen vanaf 1 februari 2018 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd althans binnen twee weken na betekening van deze uitspraak en een vergoeding te betalen van Afl. 37.150,-, op straffe van een dwangsom van Afl. 250,- per dag en/of gedeelte van een dag dat het Land de vergoeding niet uiterlijk binnen twee weken na betekening van deze uitspraak voldoet, met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2
Aan deze vordering legt [verzoeker] ten grondslag dat het Land de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk heeft beëindigd.
3.3
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.

4.DE BEOORDELING

4.1
De arbeidsverhouding tussen [verzoeker] en het Land wordt op grond van artikel 7A:1613y lid 2 BW niet beheerst door de bepalingen van de zevende titel van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek. Evenmin is de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten van toepassing op grond van artikel 2 sub a van de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten. Tussen partijen is geen schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten. Het land erkent dat tussen partijen een arbeidsrelatie heeft bestaan doch verschillen partijen van mening over de vraag of de arbeidsrelatie tussen partijen na 31 oktober 2017 is voortgezet.
4.2 [
verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de arbeidsrelatie tussen partijen niet van rechtswege is beëindigd bij het aftreden van Kabinet Eman II, maar dat de arbeidsrelatie van onbepaalde tijd is. Volgens [verzoeker] dient de rechtsgeldigheid van de opzegging bij brief van 27 december 2017 te worden getoetst aan de maatstaven of criteria die gelden voor het beëindigen en/of opzeggen van duurovereenkomsten. Verder stelt [verzoeker] dat hij tot 27 oktober 2017 heeft gewerkt omdat hij thuis op verdere instructies diende te wachten totdat op 6 december 2017 zijdens het Land met betrekking tot hem een vergadering zou plaatsvinden.
4.3
Het Land stelt zich op het standpunt dat de arbeidsrelatie van rechtswege tot een einde is gekomen bij het aftreden van het Kabinet Eman II, en wel op 31 oktober 2018. Tevens heeft het Land onbetwist gesteld dat op de salarisstrook van [verzoeker] staat dat de arbeidsrelatie op 31 oktober 2018 eindigt. Volgens het Land is coulance halve het salaris doorbetaald tot 31 januari 2018.
4.4
Het gerecht is van oordeel dat de arbeidsrelatie tussen partijen na 31 oktober 2017 niet is voorgezet. Aan de ministerraadbeslissing van 27 oktober 2017 is geen uitvoering gegeven. Er is geen (nieuwe) arbeidsovereenkomst aangegaan noch is [verzoeker] bij Landsbesluit tot ambtenaar benoemd. Vaststaat dat [verzoeker] na 27 oktober 2017 niet meer heeft gewerkt. Daarmee spoort de einddatum op de salarisstroken van [verzoeker]. Dat met [verzoeker] iets anders is overeenkomen is niet gebleken.
4.5
Voor zover [verzoeker] zicht beroept op het ministerraadbesluit van 27 oktober 2017 geldt bovendien, naast hetgeen hiervoor werd overwogen, dat zelfs als [verzoeker] daaraan in beginsel wel verwachtingen had mogen ontlenen dat hij ook na de regeringsperiode van het Kabinet Eman II in dienst zou zijn, een op grond daarvan tot stand gekomen overeenkomst in strijd met de openbare orde komt en daarom nietig is, terwijl Land Aruba zich op die nietigheid kennelijk ook bedoelt te beroepen. Meermaals heeft het Gemeenschappelijk Hof geoordeeld, dat binnen zijn ressort soms sprake is van ‘afscheidsbeleid’ van de overheid wat inhoudt, dat vlak vóór een bestuurswisseling inhoudelijk twijfelachtige of onvoldoende voorbereide besluiten worden genomen of toezeggingen worden gedaan, met als kenbaar motief het volgende bestuur, waarvan men aanneemt dat dit anders zou beslissen, voor een fait accompli te stellen, met alle consequenties van dien voor de schaarse openbare goederen en middelen. Dit brengt met zich mee, mede gelet op de kleinschaligheid van de gemeenschappen op de eilanden binnen het hofressort, dat in voorkomende gevallen, in het algemeen belang, een inhoudelijke rechterlijke controle op onder meer zuiverheid van oogmerk een extra accent dient te krijgen. Het onderhavige ‘afscheidsbeleid’, dat erin heeft bestaan, dat [verzoeker] in strijd met het advies van de DRH een arbeidsrelatie wordt voortgezet, dat pas ruim na het aftreden van het kabinet Eman II zou expireren, is in dit geval een inbreuk op zo fundamentele beginselen van de rechtsorde en deugdelijk bestuur, dat nietigheid op haar plaats is. Het volgende bestuur zou onaanvaardbaar belemmerd worden in het in vrijheid uitoefenen van zijn publieke taak ter zake.
4.6
Daaraan doet niet af dat de ministerraadbeslissing van 27 oktober 2017 dateert van een periode dat het Kabinet demissionair was. Op dat moment was al duidelijk dat de regeringspartij niet de absolute meerderheid in de Staten heeft gehaald. Daarenboven geldt dat [verzoeker] vanaf 27 oktober 2017 niet meer voor het Land heeft gewerkt en dat het Land [verzoeker] niet in vaste dienst wilde nemen omdat hij niet aan de voorwaarden van het kaderpersoneel voldeed. [verzoeker] heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij toch geschikt was voor de functie bij de CEA, dan wel waarom hij daarvan mocht uitgaan.
4.7
Om bovenstaande redenen is het gerecht van oordeel dat de ministerraadbeslissing van 27 oktober 2017 het gevolg is van ‘afscheidsbeleid’ en/of politiek favoritisme dat in strijd komt met de openbare orde. De vordering wordt daarom afgewezen.
4.8
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [verzoeker] de proceskosten van het Land moeten vergoeden. Het Land procedeert echt door middel van een procesgemachtigde van DWJZ zodat hij geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.DE BESLISSING
Het gerecht:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, die tot de datum van de uitspraak aan de kant van het Land, worden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 30 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.