ECLI:NL:OGEAA:2018:656

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
AUA201801472
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag van een arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en het Land Aruba. [Verzoekster] was sinds 1 november 2010 in dienst van het Land op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die eindigde op 1 november 2013. Na een periode van herplaatsing en een brief van het Land op 27 december 2017, waarin het dienstverband werd opgezegd, verzocht [verzoekster] om een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk was. Ze vroeg ook om wedertewerkstelling en doorbetaling van haar loon.

Het Gerecht oordeelde dat er sprake was van een arbeidsrelatie en dat het Land niet voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van [verzoekster], zoals haar leeftijd en de onduidelijkheid rondom de opzegging. De opzegging werd als onaanvaardbaar beoordeeld, omdat deze niet voldeed aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het Gerecht gelastte het Land om de dienstbetrekking met [verzoekster] te herstellen met ingang van 1 februari 2018, of anders een vergoeding van Afl. 20.580,- te betalen. Tevens werd het Land veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster].

Uitspraak

Beschikking van 30 oktober 2018
E.J. no. AUA201801472.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
wonende in Aruba,
verzoekster, hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend te Aruba,
verweerder, hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ) en de advocaat mr. A.I.N. Fraser.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 24 mei 2018;
- het verweerschrift met producties, ingediend op 21 augustus 2018;
- de behandeling ter zitting van 18 september 2018 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier, waaruit blijkt dat zijn verschenen [verzoekster] in persoon bijgestaan door haar gemachtigde en het Land bij haar gemachtigde voornoemd.
1.2
De datum van de beschikking is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoekster] is op basis van een arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2010 voor bepaalde tijd in dienst van het Land getreden in de functie van algemene ondersteuning bij het bureau van de minister van Financiën, Communicatie, Utiliteiten en Energie. Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Eman I, derhalve van rechtswege eindigend op 1 november 2013.
2.2
Sinds 1 november 2013 werkte [verzoekster] bij het bureau van de minister van Economische Zaken en communicatie voor de duur van de regeerperiode van het kabinet Eman II.
2.3
Bij besluit van de ministerraad van 21 maart 2017 is besloten om [verzoekster] over te plaatsen naar de Aruba Investment Agency (ARINA) met ingang van 1 maart 2017 in de functie van medewerker algemene ondersteuning. Bij brief van de minister van 29 maart 2017 is aan [verzoekster] bericht dat de minister akkoord is gegaan met de benoeming van haar in tijdelijke dienst bij de ARINA.
2.4
Bij brief van de DRH van 12 juli 2017 is aan de directeur van de ARINA bericht dat [verzoekster] tot dan haar werkzaamheden bij de Arina niet heeft aangevangen. Bij besluit van de ministerraad van 20 oktober 2017 is besloten om de ministerraadbesluit van 21 maart 2017 te handhaven en uitdrukkelijk de DRH te instrueren om geen eigen interpretatie te hanteren en/of hiervan af te wijken.
2.5
Bij brief van de DRH van 30 november 2017 is aan de minister van Algemene zaken, Wetenschap, Innovatie en Duurzame ontwikkeling advies uitgebracht over de indienstneming van [verzoekster].
2.5
Op 17 november 2017 is het kabinet Wever-Croes I aangetreden.
2.6
Bij brief van 27 december 2017 heeft Land Aruba aan [verzoekster] bericht:
“Onderwerp: opzegging dienstverband
Graag uw aandacht voor het volgende.
U had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met het Land. Deze is aangegaan voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Eman II en verliep van rechtswege op 31 oktober 2017.
In de vergadering van de ministerraad van 20 oktober 2017 (BE-77/17) is besloten om u een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden of om u in tijdelijke dienst te benoemen. Deze beslissing is genomen tijdens de periode van het afscheidsbeleid, dan wel de demissionaire periode van het Kabinet Eman II. Een dergelijk besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, daar het afgetreden kabinet het nieuwe kabinet niet voor een voldongen feit mag plaatsen.
Om een transparante transitieperiode te waarborgen zijn de rechtspositionele beslissingen die genomen zijn tijdens de periode van afscheidsbeleid en de demissionaire periode van Kabinet Eman II aan het Kabinet Wever-Croes voorgelegd. In afwachting van een beslissing van het Kabinet Wever-Croes bent u na 31 oktober 2017 opnieuw op de payroll opgevoerd.
In de vergadering van de ministerraad van 6 december 2017 (BE-07/17) is besloten tot intrekking van de beslissing van de ministerraad van 20 oktober 2017 (BE-77/17). Op grond van het bovenstaande wordt u bericht dat de beslissing van de ministerraad van 20 oktober 2017 (BE-77/17) ingetrokken is waardoor deze niet uitgevoerd wordt.
Uw dienstverband wordt, met inachtneming van één maand opzegtermijn, ingaande 31 december 2017 opgezegd en derhalve definitief eindigend op 31 januari 2018.
2.7 [
verzoekster] heeft in verband met vakantiedagen tot en met 15 januari 2018 doorgewerkt en haar salaris ontvangen.

3.HET VERZOEK

3.1 [
verzoekster] verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad - een verklaring voor recht dat het aan haar verleende ontslag kennelijk onredelijk is. Tevens verzoekt [verzoekster] het Land te veroordelen tot wedertewerkstelling met terugwerkende kracht tot 1 februari 2018 en het loon door te betalen vanaf 1 februari 2018 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd althans binnen twee weken na betekening van deze uitspraak een vergoeding te betalen van Afl. 26.650,-, op straffe van een dwangsom van Afl. 250,- per dag dat het Land niet voldoet aan de wedertewerkstelling en doorbetaling loon, met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2 [
verzoekster] grondt het verzoek erop dat het Land de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk heeft beëindigd.
3.3
Het Land voert hiertegen verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het gerecht stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat [verzoekster] niet is benoemd als ambtenaar maar tussen partijen een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft bestaan. Volgens het Land is daaraan in ieder geval op 31 oktober (conform de mededeling op de loonstrook) of op 17 november 2017 (met het aantreden van het kabinet Wever-Croes) een einde gekomen. Alleen uit coulance is het salaris doorbetaald tot 31 januari 2018.
4.2
Op zichzelf is de stelling van het Land juist, dat aan de arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van de duur van het kabinet Eman II met het aantreden van het kabinet Wever-Croes op 17 november 2017 van rechtswege een einde kwam.
4.3
Vanaf 17 november 2017 tot en met 15 januari 2018 is [verzoekster] echter door blijven werken. Niet gebleken is dat zij dat tegen instructies van haar leidinggevende heeft gedaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke rechtsgrond dat anders is gebeurd dan op grond van een (verlengde of nieuwe) arbeidsovereenkomst. [verzoekster] heeft ook mogen begrijpen dat het Land dat zo bedoelde, omdat ‘het dienstverband’ bij brief van 27 december 2017 werd opgezegd tegen 31 januari 2018. Een overeenkomst die door tijdsverloop al geëindigd is hoeft niet meer te worden opgezegd.
4.4
De stelling van het Land dat sprake zou zijn van een nietige overeenkomst verdraagt zich niet met zijn handelen; een nietige overeenkomst behoeft immers geen opzegging. Het eerst ter zitting door het Land gedane, maar niet gemotiveerde, beroep op nietigheid wegens – kort gezegd – afscheidsbeleid is in strijd met de goede procesorde en blijft, voor zover het Land zich daarop beroept, daarom buiten beschouwing. Het beroep verdraagt zich overigens niet met de handelingen van het Land ten aanzien van de arbeidsovereenkomst met [verzoekster].
4.5
Getoetst moet dus worden of de opzegging van 27 december 2017 door de beugel kan.
4.6
Onder welke voorwaarden een duurovereenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Ook als de wet of een duurovereenkomst wel voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen, indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. Een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen kan ten slotte op grond van art. 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
4.7
Het Land is bij haar (rechts)handelen gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook als op de arbeidsovereenkomst, zoals in dit geval, ingevolge artikel 7A:1613y BW de zevende titel A van boek 7A toepassing mist, komt bij de invulling van dat waartoe het Land op grond van de redelijkheid en billijkheid in het licht van de opzegging gehouden is, betekenis toe aan de omstandigheid dat het Land zich ook op grond van de algemene norm als goed werkgever heeft te gedragen en in dat verband komt aan de vijfde afdeling van de zevende titel A van boek 7A wel enige reflexwerking toe.
4.8
De onderhavige zaak kenmerkt zich hierdoor dat tussen [verzoekster] en het Land sinds 1 november 2010 sprake is van een arbeidsrelatie. [verzoekster] is inmiddels 47 jaar. Omtrent de kansen van [verzoekster] op de arbeidsmarkt heeft het Land zich niet uitgelaten. Met die omstandigheid heeft hij dus bij de belangenafweging die van hem als goed werkgever en als overheid mag worden verlangd niet kenbaar rekening gehouden. In de brief waarbij de arbeidsovereenkomst werd opgezegd heeft het Land niet aangegeven waarom [verzoekster] precies werd ontslagen. De brief heeft het karakter van een algemeen geformuleerde opzegging zonder dat duidelijk is of en waarom [verzoekster] niet meer nodig is. De suggestie dat [verzoekster] wordt ontslagen omdat zij haar arbeidsovereenkomst aan afscheidsbeleid te danken heeft en daarmee aan handelen in strijd met de openbare orde is bovendien diffamerend. Het heeft er dan ook de schijn van dat [verzoekster] alleen is ontslagen omdat zij ooit door het kabinet Eman II in dienst is genomen. De opzegging gaat bovendien niet gepaard met een aanbod tot (schade)vergoeding. Daardoor voldoet de opzegging niet aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid; zij is onaanvaardbaar.
4.9
Dat laat onverlet dat het van algemene bekendheid is dat het Land moet bezuinigen waarbij door derden, zoals bijvoorbeeld het Caft, met name en herhaaldelijk aandacht is gevraagd voor de loonkosten waarmee het Land zich geconfronteerd ziet. Bovendien moet ermee rekening gehouden worden dat het Land haar eigen personeelsbeleid moet kunnen voeren en de rechter dat slechts terughoudend moet toetsen. Er is dan ook geen sprake van een nietig ontslag zoals bij opzegging van arbeidsovereenkomsten zonder toestemming van de Directeur Arbeid en Onderzoek in de private sector, nu de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten niet van toepassing is op de onderhavige arbeidsverhouding. Het gerecht ziet daarom aanleiding om aan te sluiten bij het (op zichzelf niet toepasselijke) bepaalde in de artikelen 7A:1615s en 1615t BW omtrent het kennelijk onredelijk ontslag.
4.1
Rekening houdend met de omstandigheid dat het voor [verzoekster] evident was dat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was – de einddatum stond namelijk op haar salarisstrook – en gezien haar leeftijd, zal het gerecht het Land gelasten de dienstbetrekking te herstellen met bepaling dat de verplichting tot herstel vervalt als een vergoeding van een bedrag gelijk aan circa 4 maanden loon wordt betaald gelijk aan Afl. 20.580,- (bruto).
4.11
Het Land zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten gevallen aan de zijde van [verzoekster].
5.DE BESLISSING
Het gerecht:
beveelt het Land de dienstbetrekking met [verzoekster] te herstellen met ingang van 1 februari 2018;
VERDER, VOOR ZOVER HET LAND DE DIENSTBETREKKING MET [verzoekster] NIET HERSTELT:
kent aan [verzoekster] een vergoeding toe ten laste van het Land van Afl. 20.580,- (bruto),
veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoekster], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,-- aan verschotten en Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op dinsdag 30 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.