In deze beschikking van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gedateerd 30 oktober 2018, is een verzoek behandeld van de vader van twee minderjarigen, die gezamenlijk gezag uitoefenen met de moeder. De vader heeft verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen, aangezien de moeder naar Nederland is verhuisd en de kinderen bij hem wonen. De moeder is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweerschrift ingediend, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 14 mei 2018 was ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 september 2018, waar alleen de vader aanwezig was.
De rechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feitelijke woonsituatie van de minderjarigen en de omstandigheden van het geval. De vader heeft aangegeven dat hij niet het risico wil lopen dat de moeder op enig moment de kinderen zal opeisen. De rechter heeft artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BWA) in overweging genomen, dat de rechter de bevoegdheid geeft om in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een beslissing te nemen die in het belang van het kind wenselijk is. Gezien het ontbreken van verweer van de moeder en de huidige woonsituatie van de kinderen, heeft de rechter geoordeeld dat er geen bezwaren zijn om het hoofdverblijf bij de vader te bepalen.
De beschikking bepaalt dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vader wordt vastgesteld en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Het meer of anders verzochte is afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, ter zitting van 30 oktober 2018.