ECLI:NL:OGEAA:2018:643

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
E.J. 2809 van 2017/AUA201703513
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsrechtelijke geschil over overwerkvergoeding en maaltijdvergoeding tussen werkgever en werknemer

In deze bodemzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de rechter op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerster]. De werknemer vorderde onder andere een overwerkvergoeding en een maaltijdvergoeding. De werkgever had gesteld dat zij aan haar verplichtingen jegens de werknemer had voldaan, maar het gerecht oordeelde dat de werkgever hierin niet was geslaagd. De werknemer had in de periode van januari tot en met juli 2017 gemiddeld 72 uur per week gewerkt, waarvan 17 uur per week als overwerk. De rechter oordeelde dat de werknemer recht had op een overwerkvergoeding van 50% voor de overuren, en dat de werkgever niet had aangetoond dat de werknemer nooit meer dan 10 uur per dag had gewerkt, waardoor de werknemer ook recht had op een maaltijdvergoeding van Afl. 15,00 per dag.

De rechter heeft de vorderingen van de werknemer toegewezen, waarbij de totale vordering, inclusief vertragingsrente, is vastgesteld op Afl. 17.945,00. De werkgever werd ook veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidsconflicten en de verplichtingen van werkgevers om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen. De beschikking is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de rechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking van 16 oktober 2018
Behorend bij E.J. 2809 van 2017/AUA201703513
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende in Aruba,
verzoeker, hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. David G. Kock
tegen:
[verweerster],
wonende in Aruba,
verweerster, hierna te noemen: [verweerster],
gemachtigde: de advocaat mr. S.O.R.’G. Faarup,

1.DE VERDERE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 29 mei 2018, waarbij [werkgever] in de gelegenheid is gesteld bewijs bij te brengen;
  • de akte uitlating aan de zijde van [verweerster];
  • de antwoordakte aan de zijde van [werknemer];
Aan partijen is meegedeeld dat op vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Bij tussenbeschikking van 29 mei 2018 [verweerster] in de gelegenheid gesteld bewijs bij te brengen van haar stelling dat zij in de periode januari tot en met juli 2017 alle door [verzoeker] gewerkte uren heeft bijgehouden en heeft uitbetaald, inclusief overwerktoeslagen.
2.2
Bij akte uitlating heeft [verweerster] als productie 1 handgeschreven urenoverzichten overgelegd. Een hiervan heeft betrekking op een persoon met de naam ‘[naam belanghebbende]’. Aangenomen wordt dat dit [verzoeker] betreft. Dit overzicht heeft evenwel slechts betrekking op de periode 11 juni 2017 tot 31 juli 2017 en niet op de gehele periode, waar de bewijsopdracht betrekking op had. Wel volgt uit dit overzicht dat [verzoeker] in deze periode nagenoeg dagelijks 12 uur werkte voor [verweerster]. [verweerster] stelt dat uit ‘nader onderzoek (het is het gerecht niet duidelijk welk nader onderzoek [verweerster] bedoelt) dat [verzoeker] in de periode januari 2017 tot en met juli 2017
578uren overwerk heeft verricht, waarover geen overwerkvergoeding is betaald. [verzoeker] heeft - aldus [verweerster] - over deze uren nog recht op 50% van zijn uurloon ad Afl. 10,00, zijnde een bedrag ad Afl. 2.890,00. Volgens [verweerster] vordert [verzoeker] ten onrechte 150%, in plaats van 50% omdat hij 100% betaald heeft gekregen. Voorts stelt [verweerster] dat uit de urenregistratie volgt dat [verzoeker] slechts vanaf april 2017 meer dan 10 uur per dag heeft gewerkt en derhalve slechts over 16 weken recht heeft op maaltijdvergoeding.
2.3
De stelling van [verweerster] dat uit nader onderzoek blijkt dat [verzoeker] in de periode januari 2017 tot juli 2017
578overuren heeft gewerkt, wordt niet ondersteund door enig document. Ook de overgelegde ‘pay slips’ overtuigen niet, aangezien [verzoeker] van meet af aanstelde dat hij nimmer salarisstrookjes heeft ontvangen en de betalingen contact plaats vonden. Met [verzoeker] is het gerecht van oordeel dat [verweerster] niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat zij aan haar verplichtingen jegens [verzoeker] heeft voldaan. Dit heeft tot gevolg dat [verzoeker] wordt gevolgd in zijn stelling dat hij in de periode januari tot en met juli 2017 gemiddeld 72 uur heeft gewerkt. Uitgaande van een werkweek van maximaal 45 uur, heeft [verzoeker] 17 uur per week overgewerkt, waarvoor [verweerster] een overwerktoeslag verschuldigd was van 150% respectievelijk 200% voor werken op zondag. Met [verweerster] is het gerecht wel van oordeel dat slechts de overwerkvergoeding verschuldigd is derhalve 50% respectievelijk 100%. Uitgaande van 17 uur overwerk per week, waarvan 12 uur op zondag, heeft [verzoeker] nog recht op 5 uren x 50% x Afl. 10,00 plus 12 uren x Afl 10,00 = Afl. 145,00 overwerkvergoeding per week, gedurende 32 weken = Afl. 4.640,00 netto. Dit bedrag wordt dan ook toegewezen.
2.4 [
verzoeker] heeft voorts gesteld dat [verweerster] zijn pauze van een half uur niet heeft doorbetaald. Hierin kan het gerecht [verzoeker] niet volgen. Indien [verzoeker] 12 uur aanwezig was en 12 uur betaald kreeg, is zijn pauze doorbetaald. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
2.5
Ten aanzien van de vordering met betrekking tot de maaltijdvergoeding van Afl. 15,00 per dag waarop meer dan 10 uur wordt gewerkt, wordt als volgt overwogen. In r.o. 4.9 van het vonnis d.d. 29 mei 2018 is reeds geoordeeld dat een bedrag ad Afl. 3.360,00 toewijsbaar is, tenzij [verweerster] er in slaagt te bewijzen dat [verzoeker] nooit meer dan 10 uur per dag heeft gewerkt. Hierin is [verweerster] naar het oordeel van het gerecht niet geslaagd. Anders dan [verweerster] stelt, volgt uit de urenregistratie geenszins dat [verzoeker] slechts vanaf april 2017 meer dan 10 uur per dag heeft gewerkt, nu de urenregistratie slechts betrekking heeft op de periode 11 juni tot en met 31 juli 2017. Zoals overwogen wordt ervan uitgegaan dat [verzoeker] in de periode 1 januari tot en met 31 juli 2017 gemiddeld 72 uur per week heeft gewerkt en dat betekent gemiddeld meer dan 10 uur per dag. Dit heeft tot gevolg dat [verzoeker] dagelijks recht had op een warme maaltijd dan wel op Afl. 15,00 maaltijdvergoeding. Nu gesteld noch gebleken is dat [verweerster] deze maaltijdvergoeding aan [verzoeker] heeft betaald, heeft hij alsnog recht op 32 weken x 7 dagen x Afl. 15,00 = Afl. 3.360,00. Dit bedrag wordt eveneens toegewezen.
2.6
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van het overwerk een bedrag ad
Afl. 4.640,00 netto + Afl. 3.360,00 zijnde Afl. 8.000,00 wordt toegewezen. Het gerecht acht termen aanwezig om de vertragingsrente te matigen tot 15%. Voorts wordt zoals volgt uit r.o. 4.6 van het vonnis d.d. 29 mei 2018 3 maanden loon vermeerderd met 15% vertragingsrente toegewezen. Het weekloon bedroeg 45 x Afl 10,00 + 5 x Afl. 15,00 + 12 x Afl. 20,00 = Afl. 765,00. Het maandloon bedraagt aldus 13 x Afl. 765,00 : 3 = Afl. 3.315,00 netto. Aldus heeft [verzoeker] nog recht op Afl. 9.945,00 netto. Over deze drie maanden heeft [verzoeker] geen recht op de maaltijdvergoeding, omdat hij deze maanden niet heeft hoeven te werken en geen kosten heeft gemaakt in verband met zijn werk.
2.7
De slotsom luidt dat [verzoeker] recht heeft op Afl. 8.000,00 + Afl. 9.945,00 =
Afl. 17.945,00te vermeerderen met 15 % vertragingsrente.
2.8
Nu [verweerster] grotendeels in het ongelijk is gesteld, wordt zij in de kosten van de procedure veroordeeld, gebaseerd op het liquidatietarief, behorende bij het toegewezen bedrag.

3.DE BESLISSING

De rechter
3.1
staat [verzoeker] toe om kosteloos te procederen;
3.2
veroordeelt [verweerster] te betalen aan [verzoeker] een bedrag ad Afl. 17.945,00 te vermeerderen met 15% vertragingsrente als bedoeld in artikel 7A:1614q BW;
3.3
veroordeelt [verweerster] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op Afl 50,00 griffierrecht en Afl. 2.500,00 voor salaris gemachtigde;
3.4
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.[1] Zie onderaan bijlage Formele relaties
2.[2] Zie onderaan bijlage Overzicht rechtsgebieden
3.[3] Zie onderaan bijlage Bijzondere kenmerken van uitspraak