ECLI:NL:OGEAA:2018:636

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
KG nr. AUA201801262
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing beslag op olie in kort geding tussen Citgo Petroleum Corporation en [naam B.V.] en Phillips Petroleum Company Venezuela Limited

In deze zaak, die op 22 mei 2018 werd behandeld, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een kort geding over de opheffing van een beslag dat was gelegd op olie in een schip. De eiser, Citgo Petroleum Corporation, verzocht om opheffing van het beslag dat op 4 mei 2018 door een besloten vennootschap, aangeduid als [naam B.V.], was gelegd. Citgo stelde dat de olie toebehoorde aan haar en niet aan de beslagdebiteur, PDVSA en/of PDVSA Petroleo. De gedaagden, waaronder [naam B.V.] en Phillips Petroleum Company Venezuela Limited, betwistten dit en stelden dat de olie eigendom was van PDVSA c.s.

Tijdens de zitting op 22 mei 2018 zijn beide partijen verschenen en hebben zij hun standpunten uiteengezet. Het Gerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de gewijzigde eis van Citgo. Het Gerecht overwoog dat Citgo, die deel uitmaakt van het concern van PDVSA, voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij de eigendom van de olie bezat. Het Gerecht concludeerde dat het beslag ten onrechte was gelegd en dat het moest worden opgeheven. Tevens werd bepaald dat [naam B.V.] c.s. de medewerking moest verlenen aan de opheffing van het beslag binnen een bepaalde termijn, met een dwangsom voor het geval van niet-naleving.

De uitspraak bevatte ook een afwijzing van het verzoek tot geheimhouding van de overgelegde stukken, omdat deze niet als evident bedrijfsgevoelig werden beschouwd. Tot slot werd [naam B.V.] veroordeeld in de kosten van het geding, waarbij de kosten aan de zijde van Citgo werden vastgesteld op een bepaald bedrag aan griffierecht en salaris van de gemachtigde.

Uitspraak

KG nr. AUA201801262.

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

PROCES-VERBAAL
tevens inhoudende een vonnis in kort geding
van de mondelinge behandeling gehouden op dinsdag, 22 mei 2018 om 10:00 uur voor mr. J. Sap, rechter, bijgestaan door […], griffier in de zaak van:
de rechtspersoon naar vreemd recht
CITGO PETROLEUM CORPORATION,
gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika,
hierna te noemen: Citgo,
gemachtigde: de advocaat mr. J.A. Saade,
tegen
de besloten vennootschap
1. […] B.V.,
gevestigd in Nederland,
hierna te noemen: [naam B.V.],
en
de rechtspersoon naar vreemd recht
2. PHILLIPS PETROLEUM COMPANY VENEZUELA LIMITED,
gevestigd in Bermuda,
hierna te noemen: Phillips,
gemachtigde: de advocaat mr. D.W. Ormel.
Ter terechtzitting zijn verschenen Citgo bijgestaan door de gemachtigde voornoemd en [de B.V.] en Phillips bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten uiteengezet en stukken overgelegd. het Gerecht heeft vervolgens de behandeling gesloten en mondeling vonnis gewezen, dat hieronder is weergegeven.

Overwegingen

Het Gerecht zal beslissen op basis van de gewijzigde eis, zoals overgelegd ter zitting van 22 mei 2018.
Bij verzoek van 14 mei 2018 heeft Citgo zich gewend tot het Gerecht teneinde opheffing van het op 4 mei 2018 door [de B.V.] c.s. gelegde beslag op de hoeveelheid olie die zich bevindt in het schip “[naam schip]” te bewerkstelligen. Het verzoek richt zich tevens tegen de door het Gerecht gegeven ordemaatregel, gericht tegen de kapitein van de [naam schip], strekkende tot afgifte van de scheepspapieren van dat schip. In haar verzoek en verdere toelichting heeft Citgo zich op het standpunt gesteld dat het beslag is gelegd op een hoeveelheid olie die haar toebehoort en niet de beslagdebiteur, PDVSA en/of PDVSA Petroleo (verder: PDVSA c.s.).
Dit standpunt is door [de B.V.] bestreden, waarbij die zich in de kern op het standpunt stelt dat de inbeslaggenomen olie eigendom is van PDVSA c.s. Zij stelt dat Citgo niet voldoende aannemelijk heeft weten te maken dat de eigendom nog bij haar berust.
Het geschil is behandeld op 14 mei 2018 en is voortgezet op 22 mei 2018. Beide partijen hebben hun standpunten uiteengezet en stukken overgelegd. Het Gerecht overweegt het volgende.
Citgo behoort tot het concern van PDVSA. Deze laatste vennootschap is krachtens een arbitraal vonnis van 24 april 2018 kort gezegd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van circa US$ 2 miljard. Op dat vonnis is hier te lande nog geen exequatur gegeven.
Onderhavig geschil wordt daardoor gekenmerkt dat Citgo in Louisiana, VS olie in het schip [naam schip] heeft gepompt, waarvan een deel bestemd was voor PDVSA c.s. te lossen in een of meer havens in Venezuela. Toen het schip een deel van voor derden bestemde olie lostte in Aruba, is op het deel, bestemd voor PDVSA c.s. door [de B.V.] beslag gelegd.
Tijdens de eerste behandeling van het geschil heeft Citgo afschriften overgelegd van de Bill of Lading, waarop, voor zover relevant, is vermeld dat aflevering plaatsvindt “to the order of Petromar on behalf of PDVSA Petroleo”. Volgens [de B.V.] blijkt hieruit dat die op dat moment al over de olie beschikte, c.q. haar de eigendom toebehoorde.
Van belang is dat de Bill of Lading als transportvoorwaarde slechts vermeldt: “Clean on board”, wat iets zegt over de kwaliteit en toestand van de lading, maar niet over de eigendom op die lading. Uit de door partijen overgelegde stukken kan het Gerecht niet afleiden dat PDVSA (reeds) in het bezit was van de Bill of Lading en [de B.V.] heeft desgevraagd verklaard daartoe ook geen omstandigheden te kunnen aanvoeren. Daar staat tegenover dat Citgo heeft verklaard, en dat met stukken heeft onderbouwd, dat zij middels een levering aan de zustervennootschat LDC aan Petromar/PDVSA leverde. Zij heeft tevens bewijs overgelegd dat eerdere transacties tussen haar en LDC ook door middel van daadwerkelijke betaling werd afgewikkeld.
Hoewel mogelijk is dat de Bill of lading al naar PDVSA zou zijn gestuurd, maar door haar nog niet was ontvangen, kan tot dat moment niet worden aangenomen dat zij reeds over de lading kon beschikken. Nu Citgo voorts gemotiveerd heeft gesteld dat de levering DES zou plaatsvinden, evenals eerdere leveringen, acht het Gerecht voldoende aannemelijk dat Citgo nog de eigendom van de olie bezat.
Uit het feitencomplex is voorts niet gebleken dat sprake is van vereenzelviging tussen Citgo en PDVSA c.s. Dat de vennootschappen tot hetzelfde concern behoren is onvoldoende om enkel op basis daarvan aan te nemen dat zij gezamenlijke belangen nastreven, c.q. een constructie hebben opgezet die slechts ten doel heeft de verhaalsmogelijkheden van [de B.V.] te frustreren.
Dit betekent dat het beslag ten onrechte is gelegd en moet worden opgeheven. Voor zover hiervoor de medewerking van [de B.V.] is vereist, zal die moeten worden gegeven. Het Gerecht zal deze verplichting voorzien van een adequate tijdsperiode en een dwangsom. De veroordeling zal worden aangepast voor de situatie dat de olie inmiddels na overleg tussen partijen in een tank is opgeslagen.
Het gebod tot het betrachten van geheimhouding c.q. een verbod tot openbaarmaking van de overgelegde stukken wordt afgewezen. Citgo heeft immers aangevoerd dat de bedrijfsgevoelige informatie onleesbaar is gemaakt en hetgeen is overgelegd komt het Gerecht niet op voorhand voor als evident bedrijfsgevoelig.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [de B.V.] in de kosten van het geding worden veroordeeld.

UITSPRAAK:

het Gerecht:
heft op het op 4 mei 2018 door [de B.V.] c.s. gelegde beslag op de olie die zich bevindt (dan wel: oorspronkelijk bevond) in het schip “[naam schip]”;
beveelt [de B.V.] c.s. datgene te doen dat leidt tot het opheffen van de werking van dat beslag, binnen 8 uren na betekening van dit vonnis;
bepaalt dat [de B.V.] c.s. aan Citgo een dwangsom verschuldigd zal zijn van US$ 25.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalatig is aan dit bevel te voldoen, tot een maximum van US$ 1.000.000,-;
veroordeelt [de B.V.] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Citgo bepaald op Afl. 450,- aan griffierecht en Afl. 3.750,- aan salaris gemachtigde;
wijst het meer of anders gevorderde af;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan proces verbaal.