ECLI:NL:OGEAA:2018:619

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
AUA201703027
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging verkrijging Nederlanderschap door verblijfsgat

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 8 oktober 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de Gouverneur van Aruba om de verkrijging van het Nederlanderschap van appellante te bevestigen. Appellante, van Dominicaanse nationaliteit, is sinds 5 mei 1994 gehuwd met een in Aruba geboren Nederlander en verblijft sinds 28 juni 1993 in Aruba. Appellante heeft op 4 december 2015 een optieverklaring afgelegd, maar de Gouverneur heeft op 19 september 2016 geweigerd deze te bevestigen, omdat appellante niet voldeed aan de eis van onafgebroken toelating in Aruba gedurende een periode van ten minste vijftien jaren. Dit werd bevestigd door een beschikking van 16 oktober 2017, waartegen appellante in beroep ging.

De rechter heeft vastgesteld dat appellante in de periode van 10 januari 2014 tot 14 augustus 2015 niet beschikte over een geldige verblijfsstatus, wat resulteerde in een verblijfsgat. De rechter oordeelde dat de Gouverneur terecht heeft geweigerd de verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen, omdat er sprake was van onderbrekingen in het rechtmatig verblijf van appellante. De rechter benadrukte dat de verblijfsrechtelijke procedure en de optieprocedure gescheiden zijn en dat appellante niet tijdig een verklaring van toelating van rechtswege heeft aangevraagd.

De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is verklaard, en dat appellante niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 8 oktober 2018
Lar nr. AUA201703027
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellante],
wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. H.F. Falconi,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. N.J. Abdul Hamid (Kabinet Gouverneur).

1.PROCESVERLOOP

Op 4 december 2015 heeft apellante bij verweerder een verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap (optieverklaring) afgelegd als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Bij beschikking van 19 september 2016 heeft verweerder geweigerd de verkrijging van het Nederlanderschap door appellante te bevestigen.
Tegen deze beschikking heeft apellante op 25 oktober 2016 bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 16 oktober 2017 heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking heeft appellante op 9 november 2017 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 8 januari 2018 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 23 april 2018, alwaar appellante bijgestaan door haar gemachtigde is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigde
.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Wettelijk kader
2.1.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Rijkswet) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder toelating: instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2.1.2
Ingevolge artikel 29 van de Rijkswet worden voor de toepassing van deze wet en de daarop rustende bepalingen de tijdvakken van hoofdverblijf die voor de inwerkingtreding van de Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen zijn doorgebracht in de Nederlandse Antillen in aanmerking genomen als waren zij doorgebracht in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius.
2.1.3
Ingevolge artikel 6, eerste lid aanhef en onderdeel g, van de RWN, verkrijgt de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring het Nederlanderschap door een bevestiging als bedoeld in het derde lid.
Ingevolge het derde lid beoordeelt de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
2.1.4
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Rijkswet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
Ter uitvoering van dit artikellid is vastgesteld het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit).
2.1.5
Ingevolge artikel 2 van het Besluit - voor zover hier relevant - is tot het in ontvangst nemen van optieverklaringen in Aruba bevoegd: de Gouverneur van Aruba.
2.1.6
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van het Besluit onderzoekt de Gouverneur, behoudens in de gevallen waarin toelating niet is vereist, de verblijfsrechtelijke status van de optant en van de personen die in de optieverklaring zijn genoemd.
2.1.7 “
Toelating” betekent in de Arubaanse situatie concreet dat een vreemdeling (niet-Nederlander) verblijfsrecht heeft in Aruba op grond van de Landsverordening Toelating, uitzetting en verwijdering (LTUV). De vreemdeling verblijft in de volgende gevallen rechtmatig in Aruba als hij in het bezit is van een van de volgende documenten:
a. een vergunning tot tijdelijk verblijf (artikel 6, tweede lid, LTUV jo artikel 7 LTUV); of
b. een vergunning tot verblijf (artikel 6, derde lid, LTUV jo. artikel 7a LTUV); of
c. een verklaring van toelating van rechtswege (artikel 3 LTU(V)); of
d. een verklaring van toelating van rechtswege op grond van het beoogde artikel 3, eerste lid aanhef en onder g, uit het voorstel (ZJ 2011-2012-736) tot aanpassing van de LTU(V).
De feiten
2.2
Appellante, van Dominicaanse nationaliteit, is sedert 5 mei 1994 gehuwd met Felix Enrique FILICIANA, een in Aruba geboren Nederlander. Uit dat huwelijk zijn twee kinderen geboren. Appellante verblijft sinds 28 juni 1993 in Aruba.
2.3
Appellante had vanaf 18 mei 1994 een verblijfsstatus ex artikel 1, eerste lid, onder d van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: LTU). Tot 1 juli 2012 was de LTU ingevolge voornoemd artikel niet op appellante van toepassing. In de LTUV is voornoemd artikel komen te vervallen.
2.4
Na verval op 1 juli 2012 van de verblijfsstatus ex artikel 1, eerste lid, onder d van de LTU is deze status omgezet in een verblijfsstatus “toelating van rechtswege” conform het beleid van de DIMAS inzake gezinsleden van niet vergunningsplichtige Nederlanders (anticiperend op de wijzing van de LTUV). Dit nieuw beleid is aangekondigd.
Op verzoek van de vreemdeling wordt als bewijs hiervan een verklaring “toelating van rechtswege” door de DIMAS verstrekt. Deze verblijfsstatus is geldig, zolang de vreemdeling gehuwd is met en inwoont bij zijn Nederlandse echtgenoot. Zodra hieraan niet (meer) wordt voldaan, vervalt desbetreffende verblijfsstatus.
2.5
Op 26 augustus 2015 heeft appellante een verklaring “toelating van rechtswege” ontvangen.
Standpunt appellante
2.6
Appellante betoogt dat zij reeds drieëntwintig jaar legaal verblijf op Aruba heeft en dat zij niet bekend was met het feit dat zij haar 1D-verklaring moest laten omzetten in een verklaring van rechtswege toegelaten. Zij heeft die verklaring pas op 14 augustus 2015 aangevraagd en op 26 augustus 2015 ontvangen. Appellante meent dat na verval van de verblijfsstatus ex artikel 1, eerste lid, sub d van de LTU zij de verklaring “toelating van rechtswege” automatisch had moeten krijgen. Het huwelijksvereiste opgenomen in artikel 6, eerste lid, onder g, van de Rijkswet impliceert niet een plicht tot samenwoning.
Standpunt van verweerder
2.7
Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellante niet aan de in artikel 6, eerste lid van de Rijkswet gestelde voorwaarde van toelating in Aruba gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vijftien jaren voorafgaand aan het afleggen van de verklaring voldoet. Aan die stelling heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat uit informatie afkomstig van de Vreemdelingendienst van Aruba (DIMAS) is gebleken dat appellante over de periode van 10 januari 2014 tot 14 augustus 2015, niet over een geldige verblijfstitel heeft beschikt en deze periode derhalve dient te worden aangemerkt als een zogenaamd verblijfsgat. In die periode stond appellante niet op hetzelfde adres ingeschreven als haar echtgenoot. Verder heeft appellante niet met verifieerbare en controleerbare bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat zij in genoemde periode feitelijk heeft ingewoond bij haar echtgenoot, zodat zij gedurende deze periode niet voldeed aan de voorwaarde verbonden aan de verblijfsstatus “toelating van rechtswege”. Gedurende die periode heeft appellante ook geen vergunning tot verblijf aangevraagd en gekregen. De vraag of appellante al dan niet in aanmerking komt voor een verklaring “toelating van rechtswege”, hoort in de verblijfsrechtelijke procedure thuis.
Beoordeling
2.8
Uit verkregen informatie van de DIMAS is gebleken dat appellante in de periode van 10 januari 2014 tot 14 augustus 2015 geen toelating heeft gehad in Aruba, nu zij gedurende deze periode niet in bezit was van een geldige verblijfsvergunning noch een verblijfsstatus conform de LTUV (“toelating van rechtswege”) had. Zij kwam in die periode niet in aanmerking voor een verklaring “toelating van rechtswege” omdat zij in die periode niet met haar echtgenoot samenwoonde, aldus DIMAS.
2.9
Naar het oordeel van het gerecht is de Gouverneur terecht uitgegaan van de gegevens van de DIMAS. De verblijfsrechtelijke procedure op de voet van de LTU(V) en de onderhavige optieprocedure zijn gescheiden procedures. Vragen omtrent toelating c.q. verblijfsstatus (verklaring toelating van rechtswege) horen in de verblijfsrechtelijke procedure op de voet van de LTU(V) thuis. Dit klemt te meer nu verweerder niet de autoriteit is die genoemde verklaring afgeeft. Het had op de weg van appellante gelegen om bedoelde verklaring tijdig aan te vragen en indien deze zou zijn geweigerd, daartegen een rechtsmiddel aan te wenden. Nu zij dit niet heeft gedaan, kan hetgeen zij in deze procedure heeft aangevoerd niet tot het beoogde doel leiden.
2.1
Appellante voldoet, gelet op de informatie van de DIMAS, niet aan de eis van onafgebroken toelating in Aruba gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijftien jaren in de zin van artikel 6, eerste lid, onder g, van de Rijkswet. . Verweerder heeft geen eigen beleidsvrijheid ten aanzien van de bevestiging van een verkrijging van het Nederlanderschap. In het geval verweerder constateert dat er sprake is van onderbrekingen in het rechtmatig verblijf van een optant, zal hij de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap moeten weigeren. Nu ten aanzien van appellante is gebleken dat er sprake is van een verblijfsgat over de periode van 10 januari 2014 tot 14 augustus 2015, heeft verweerder naar het oordeel van het gerecht terecht geweigerd de verkrijging van het Nederlanderschap van appellante te bevestigen.
2.11
Het beroep is derhalve ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. E.M.D. Angela, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).