Op 2 oktober 2018 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba een beschikking gegeven in een zaak betreffende het ouderlijk gezag. De verzoekster, de moeder van de minderjarige [belanghebbende 1], had op 13 april 2018 een verzoekschrift ingediend om haar wederom met het gezag over haar dochter te belasten. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van 1 oktober 2013, waarbij de grootmoeder van de minderjarige, [belanghebbende 2], tot voogdes was benoemd omdat de moeder tijdelijk in het buitenland woonde.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 augustus 2018 waren zowel de verzoekster als de voogdes aanwezig. De moeder had inmiddels haar woonplaats in Aruba en woonde samen met haar moeder en de minderjarige. De rechter heeft vastgesteld dat de moeder de minderjarige feitelijk verzorgde en opvoedde, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van het verzoek.
De rechter oordeelde dat, op basis van artikel 1:253q lid 5 in samenhang met artikel 1:253r lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek, de moeder wederom met het gezag kon worden belast, nu de tijdelijke onmogelijkheid om het gezag uit te oefenen was vervallen. De beschikking houdt in dat de voogdij over de minderjarige eindigt en dat de moeder weer het ouderlijk gezag krijgt. De beslissing werd genomen door rechter mr. N.K. Engelbrecht, in tegenwoordigheid van de griffier.