ECLI:NL:OGEAA:2018:561

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
2017/AUA201703588 en E.J. AUA201800418
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake vorderingen van ASEAN International Limited en bemanningsleden in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, betreft het een beschikking van 18 september 2018 in een civiele procedure. De rechtspersoon ASEAN International Limited, gevestigd in Dubai, heeft vorderingen ingediend tegen verschillende partijen, waaronder bemanningsleden en een bank. De procedure is gestart met een beschikking van 30 januari 2018, gevolgd door aanmeldingen van vorderingen door de betrokken partijen in februari 2018. De rechter-commissaris, mr. A.H.M. van de Leur, is benoemd om de zaak te behandelen na verhindering van de oorspronkelijke advocaat. De vorderingen zijn onderverdeeld in verschillende categorieën, waaronder loon, rente en dwangsommen, met verwijzingen naar relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek. De rechter-commissaris heeft besloten om de zaak door te verwijzen naar een rolzitting voor nadere schriftelijke reacties van de partijen, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om bezwaar te maken tegen elkaars vorderingen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van de vorderingen, gezien de internationale context van de betrokken partijen. De rechter-commissaris heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de rolzitting op 30 oktober 2018.

Uitspraak

Beschikking van 18 september 2018
Behorend bij E.J. 2387 van 2017/AUA201703588 en E.J. AUA201800418 en E.J. AUA201800419 en E.J. AUA201800423
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING VAN DE RECHTER-COMMISSARIS
in de zaak van:
de rechtspersoon naar vreemd recht
ASEAN INTERNATIONAL LIMITED,
te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten,
hierna ook te noemen: Asean,
gemachtigde: de advocaat mr. D.W. Ormel.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de beschikking van 30 januari 2018;
-de aanmelding van haar vordering door Asean bij brief van 9 februari 2018;
-de aanmelding van hun vorderingen door [bemanningsleden1] c.s. bij brief van 16 februari 2018;
-de aanmelding van haar vordering door [naam Ltd] bij brief van 16 februari 2018;
-de aanmelding van hun vordering door [naam bank] c.s. bij brief van 16 februari 2018.
Van de zijde van mr. Noordhuizen is verhindering opgekomen om deze zaak verder te behandelen. Om die reden benoemt het Gerecht mr. A.H.M. van de Leur tot rechter-commissaris, aan wie mr. Noordhuizen deze zaak heeft overgedragen. Deze beschikking wordt door mr. Van de Leur ondertekend als rechter van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba en als rechter-commissaris.

2.DE BEOORDELING

2.1
De aangemelde vorderingen en de (primair) gestelde grondslagen daarvoor zijn als volgt.
I.Asean bunker ex artikel 8:211 sub a BW US$ 1.380.128,30
rente pm
II.De navolgende personen, hierna te noemen: de bemanningsleden, maken ieder voor zich aanspraak op het achter hun naam vermelde bedrag in US$ aan loon ex artikel 8:211 sub b BW:
1. bemanningsleden1], 127.059
2. [ bemanningsleden2], 24.614
3. [ bemanningsleden3], 38.306
4. [ bemanningsleden4], 77.081
5. [ bemanningsleden5], 41.445
6 [ bemanningsleden6], 35.992
7. [ bemanningsleden7], 17.016
8. [ bemanningsleden8], 19.017
9. [ bemanningsleden9], 21.865
10. [ bemanningsleden10], 20.489
11. [ bemanningsleden11], 20.794
12. [ bemanningsleden12], 23.633
13. [ bemanningsleden13], 4.509
14. [ bemanningsleden14], 29.529
15. [ bemanningsleden15], 14.961
16. [ bemanningsleden16], 8.315
17. [ bemanningsleden17], 5.902
18. [ bemanningsleden18], 21.258
Verder maken de bemanningsleden ieder voor zich aanspraak
op kosten van rechtsbijstand ex artikel 8:212 BW ad US$ 750,-- (per persoon dus).
De bemanningsleden sub 1 en sub 3 tot en met 12 maken tot slot ieder voor zich aanspraak op verbeurde dwangsommen ter hoogte van US$ 100.000,-- en bemanningslid sub 2 ter hoogte van US$ 3.000,--, met voorrang op grond van artikel 8: 211 sub b BW.
III.[naam Ltd]. ex artikel 8:211 sub a BW 100.418,42
ex artikel 8:212 BW rente pm
IV.[naam bank], (SBI Singapore (en voor zover nodig SBI, Mumbai en Bank of Baroda)) ex artikel 8:204 BW:
a. het bedrag van US$ 107.467.094,75, zijnde het totale bedrag van de verschuldigde hoofdsom ten aanzien van de vordering van SBI, Mumbai sinds 21 december 2017;
b. de verschuldigde rente ten aanzien van de vordering van SBI, Mumbai van 7,1969% per jaar, berekend tot het moment van de verdeling van de opbrengst van de executie, welke rente op 31 december 2017 US$ 3.939.491,-- bedroeg;
c. de verschuldigde “
default interest” van 2% per jaar ten aanzien van de vordering van SBI, Mumbai, berekend tot het moment van de verdeling van de opbrengst van de executie, welke default interest op 31 december 2017 US$ 3.939.491,-- bedroeg;
d. het bedrag van US$ 12.076.596,-- zijnde het totale bedrag van de verschuldigde hoofdsom ten aanzien van de vordering van Bank of Baroda sinds 5 januari 2016;
e. de verschuldigde rente tegen het tarief van 3 maands LIBOR + 6,45% per jaar op de hoofdsom van US$ 12.076.596,-- ter zake van de vordering van Bank of Baroda, berekend tot het moment van de verdeling van de opbrengst van de executie, welke rente op 19 oktober 2017 US$ 1.690.394,38 bedroeg;
f. de verschuldigde default interest van 2 % per jaar ter zake van de vordering van Bank of Baroda, berekend tot het moment van de verdeling van de opbrengst van de executie, welke default interest op 19 oktober 2017 US$ 52.037,42 bedroeg;
g. alle door SBI Singapore in dezen geleden schade en gemaakte kosten, waaronder in ieder geval de kosten zoals genoemd onder punt 22 en 23 van het aanmeldingsstuk van State Bank of India c.s..
2.2
Namens de (voormalige) bemanningsleden heeft [advocaat] verzocht om partijen in de gelegenheid te stellen schriftelijk op elkaars vorderingen en de geclaimde voorrang te laten reageren, mede omdat alle partijen in het buitenland gevestigd zijn.
2.3
Met de bemanningsleden komt het de rechter-commissaris voorshands weinig zinvol voor om dag en uur te bepalen waarop alle partijen zich bij de rechter-commissaris kunnen vervoegen tot het voorstellen van hun tegenspraak als bedoeld in artikel 484 Rv. De rechter-commissaris zal daarom de zaak verwijzen naar de hierna vermelde E.J.-rolzitting voor akte uitlating zijdens partijen. Partijen kunnen dan bij die door hen onderscheidenlijk te nemen aktes - desgewenst - schriftelijk bezwaar maken tegen elkaars vordering en de voorrang waarop aanspraak wordt gemaakt. Nadien zal de staat van verdeling op voet van artikel 483 Rv worden opgemaakt en zo nodig een dag worden bepaald waarop partijen op voet van artikel 484 Rv zich bij de rechter-commissaris kunnen vervoegen tot het (formeel) voorstellen van tegenspraak tegen die staat van verdeling. In geval van (gehandhaafde) tegenspraak zal de zaak op voet van artikel 486 lid 1 Rv worden verwezen naar de (algemene) rolzitting. In dat geval dienen de gemachtigden van partijen zich op voet van artikel 486 lid 2 Rv te stellen in die (naar verwachting langdurige) procedure.
2.4
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.DE UITSPRAAK

De rechter-commissaris:
-verwijst de zaak naar de E.J.-rolzitting van dinsdag 30 oktober 2018 voor nadere schriftelijke reactie als bedoeld in rechtsoverweging 2.3;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 18 september 2018 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.[1] Zie onderaan bijlage Formele relaties
2.[2] Zie onderaan bijlage Overzicht rechtsgebieden
3.[3] Zie onderaan bijlage Bijzondere kenmerken van uitspraak