In deze alimentatiezaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de Voogdijraad als verzoeker opgetreden tegen de vader van de minderjarige. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 22 maart 2018 is ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juni 2018 waren de Voogdijraad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger], en de ouders van de minderjarige aanwezig. De minderjarige is geboren in 2010 uit de relatie tussen de vader en de moeder, waarbij de vader de minderjarige heeft erkend.
Het verzoek van de Voogdijraad betreft de veroordeling van de vader tot betaling van een maandelijkse bijdrage van Afl. 450,- voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, ingaande op 1 april 2018. De vader heeft een inkomen uit arbeid, maar de moeder heeft de kosten van de minderjarige vastgesteld op Afl. 903,58 per maand, wat de vader niet heeft betwist. Het gerecht heeft vastgesteld dat ouders verplicht zijn bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding naar draagkracht, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek van Aruba.
Na beoordeling van de financiële situatie van beide ouders, concludeert het gerecht dat de moeder een netto inkomen heeft van Afl. 2.843,40 per maand, terwijl de vader een netto inkomen van Afl. 1.685,- per maand heeft. Na aftrek van noodzakelijke kosten houdt de moeder Afl. 473,- over en de vader Afl. 285,-. Het gerecht oordeelt dat de vader voldoende draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de minderjarige. Uiteindelijk wordt de bijdrage van de vader vastgesteld op Afl. 400,- per maand, met ingang van 1 september 2018, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.