ECLI:NL:OGEAA:2018:536

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
AUA201702755
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling en nakoming van leenovereenkomsten tussen partijen met betrekking tot een lening van Afl. 8.720,-

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de nakoming van een leenovereenkomst. Gedurende het jaar 2016 hebben partijen meerdere leenovereenkomsten gesloten, waarbij [eiser] aan [gedaagde] bedragen heeft geleend met een rente van 20% per maand. Na een aantal betalingsverplichtingen die [gedaagde] niet is nagekomen, hebben partijen op 12 maart 2017 een nieuwe overeenkomst gesloten. [eiser] heeft [gedaagde] op 12 juni 2017 gemaand tot betaling van Afl. 8.720,-, vermeerderd met rente, maar [gedaagde] heeft hier geen gevolg aan gegeven. De zaak is vervolgens door [eiser] aanhangig gemaakt bij het gerecht.

Het gerecht heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de betalingsverplichtingen van [gedaagde]. Hoewel [gedaagde] heeft betwist dat zij niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, heeft het gerecht geoordeeld dat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de terugbetalingstermijnen. Het gerecht heeft daarom besloten dat [gedaagde] de lening in maandelijkse termijnen van Afl. 500,- moet aflossen, te beginnen op 1 oktober 2018. Tevens is bepaald dat [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd is bij niet-nakoming van de betalingsverplichtingen.

De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 12 september 2018 door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 12 september 2018
Behorend bij B.B. 2186 van 2017 / AUA201702755
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
te Aruba,
hierna te noemen: [eiser],
procederend in persoon,
tegen:
[gedaagde],
te Aruba,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE VERDERE PROCEDURE

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 23 mei 2018;
- de door [eiser] overgelegde vertaling van de akte van 12 maart 2017.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Gedurende het jaar 2016 hebben partijen een aantal leenovereenkomsten gesloten, waarbij [eiser] aan [gedaagde] diverse bedragen heeft geleend. Bij voormelde leenovereenkomsten zijn partijen een rente van 20% per maand overeengekomen en is steeds een termijn bepaald waarbinnen de geleende bedragen terug dienden te worden betaald. De door [gedaagde] geleende bedragen leende zij op haar beurt weer door aan anderen.
2.2
Nadat [gedaagde] de betalingsverplichtingen uit voormelde overeenkomsten niet geheel was nagekomen, zijn partijen op 12 maart 2017 het volgende overeengekomen (overgenomen uit de door [eiser] verstrekte vertaling van deze akte van het Spaans naar het Papiaments):
“[naam] [gedaagde] passport Number […], residencia na […] como fiado ta compromete di paga e suma di AWG 8720 (Ocho mil Sheteshenti binti Florin) na Sr. [naam] [eiser] Contreras passport Number […] residencia na […]. Segun e fiado ta pagando un cu e otro suma lo trata recibonan di pago nobo. Ambos parti ta di acuerdo.”
2.3
Bij brief van 12 juni 2017 heeft [eiser] [gedaagde] gemaand uiterlijk 30 juni 2017 het bedrag van Afl. 8.720,-, vermeerderd met 20%
retraso, te betalen, een en ander in maandelijkse termijnen van Afl. 600,-. Daaraan heeft [gedaagde] geen gevolg gegeven.
2.4
Bij exploot van 24 juli 2017 is [gedaagde] op verzoek van [eiser] gesommeerd om binnen zeven dagen een bedrag van Afl. 11.638,75 te voldoen. Daaraan heeft [gedaagde] geen gevolg gegeven.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1 [
eiser] vordert – uitvoerbaar bij voorraad – [gedaagde] te bevelen tot betaling van Afl. 9.660,23, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] haar uit de overeenkomst van 12 maart 2017 voortvloeiende betalingsverplichtingen niet is nagekomen en dat hij in verband daarmee incassokosten heeft gemaakt.
3.3 [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop wordt hierna ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
In deze zaak is de vraag aan de orde of [gedaagde] heeft voldaan aan de voor haar uit de overeenkomst van 12 maart 2017 voortvloeiende verplichtingen. Om die vraag te kunnen beantwoorden, moet worden vastgesteld wat partijen daarbij precies hebben afgesproken.
4.2 [
gedaagde] heeft betwist dat zij niet aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij na 12 maart 2017 diverse betalingen aan [eiser] heeft gedaan. Op de volgende data heeft zij de volgende bedragen betaald, aldus [gedaagde]:
Afl. 200,- op 6 april 2017,
Afl. 200,- op 4 mei 2017,
Afl. 300,- op 18 mei 2017,
Afl. 200,- op 1 juni 2017,
Afl. 200,- op 1 juli 2017
Afl. 400,- op 18 juli 2017.
Zij heeft daarmee in totaal Afl. 1.600,- aan [eiser] betaald en voldeed dus aan haar verplichtingen, voortvloeiend uit de overeenkomst van 12 maart 2017, aldus [gedaagde].
4.3
Het gerecht oordeelt als volgt. In de akte van 12 maart 2017 is geen datum vermeld, waarop de gehele lening moet worden afgelost. Uit de bewoordingen van die akte, in het bijzonder de zinsnede “
segun e fiado ta pagando un cu e otro suma lo trata recibonan di pago nobo”,valt af te leiden dat partijen hebben afgesproken dat de lening in termijnen zal worden afgelost. Dat betekent dat een tijd voor nakoming is bepaald, zodat niet terstond nakoming van de verbintenis kan worden gevorderd (artikel 6:38 BW). Daarover zijn partijen het kennelijk ook eens.
Uit de akte van 12 maart 2017 valt echter niet af te leiden wat de termijnbedragen moeten zijn dan wel binnen welke termijn de lening volledig moet zijn afgelost. Hierover verschillen partijen van standpunt. Uit de brief van 12 juni 2017 valt af te leiden dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat de lening in maandelijkse termijnen van Afl. 600,- moet worden terugbetaald. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij, omdat zij gedurende een periode van ongeveer drieënhalve maand een bedrag van Afl. 1.600,- heeft afgelost, aan haar verplichtingen heeft voldaan. Daaruit valt af te leiden dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat de lening in maandelijkse termijnen van ongeveer Afl. 450,- moet worden terugbetaald.
Niet vast is dus komen te staan dat tussen partijen was afgesproken dat [gedaagde] de lening in maandelijkse termijnen van Afl. 600,- moest terugbetalen, dan wel dat de vordering direct opeisbaar was. Door geen gevolg te geven aan de brieven van 12 juni 2017 en van 24 juli 2017, waarbij [eiser] [gedaagde] heeft gemaand tot betaling van de schuld in maandelijkse termijnen van Afl. 600,-, onderscheidenlijk tot betaling van de schuld ineens, is [gedaagde] dan ook niet in verzuim geraakt. Dat brengt met zich thans geen grond bestaat om [gedaagde] te bevelen om de lening direct geheel te betalen.
Hiermee blijft wel onduidelijkheid bestaan op welke wijze [gedaagde] aan haar betalingsverplichtingen moet voldoen. Omdat hierover niets is afgesproken, ziet het gerecht aanleiding om deze leemte in de overeenkomst aan te vullen, in die zin dat bepaald wordt dat [gedaagde] de lening in maandelijkse termijnen van Afl. 500,- moet aflossen.
4.4
Verder is tussen partijen in geschil wat de hoogte van de lening is. Uit de brief van 12 juni 2017 valt af te leiden dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] hem Afl. 8.720,- + 20%
retrasoverschuldigd is. [gedaagde] betwist deze
retrasoverschuldigd te zijn.
Uit de akte van 12 maart 2017 valt niet af te leiden dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] [eiser] enige (vertragings)rente dan wel een boete verschuldigd is. Ook overigens is niet voldoende toegelicht dat en hoe partijen dat hadden afgesproken. Verder heeft [eiser] niet betwist dat [gedaagde] gedurende de periode van 6 april 2017 tot en met 18 juli 2017 een bedrag van Afl. 1.600,- op de schuld heeft afgelost. Dat betekent dat de lening op dit moment bedraagt Afl. 8.720,- -/- Afl. 1.600,- = Afl. 7.120,-.
Omdat partijen geen regeling zijn overeengekomen voor het geval [gedaagde] niet aan haar betalingsverplichtingen voldoet, zal [gedaagde] bij het niet voldoen aan een betalingstermijn over dat bedrag wettelijke rente verschuldigd zal zijn. Verder zal worden bepaald dat [eiser], indien [gedaagde] niet aan haar betalingsverplichtingen voldoet, de overeenkomst kan opzeggen, waarna het gehele bedrag direct opeisbaar zal worden.
4.5
Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet het gerecht aanleiding de proceskosten, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten, aldus te compenseren dat ieder zijn eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

het Gerecht:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van Afl. 7.120,-, althans dat bedrag verminderd met de eventuele nadien afgeloste bedragen, te voldoen in maandelijkse termijnen van Afl. 500,- vanaf 1 oktober 2018;
bepaalt dat indien [gedaagde] met betaling van een termijn in gebreke blijft, zij over dat bedrag wettelijke rente verschuldigd zal zijn, met ingang van de dag, waarop zij in gebreke is geraakt tot de dag waarop dat bedrag volledig zal zijn betaald;
bepaalt dat indien [gedaagde] met betaling van één of meer termijnen in gebreke blijft, [eiser] gerechtigd is de overeenkomst op te zeggen, waarna het restant van de schuld direct volledig opeisbaar zal zijn;
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 september 2018 in aanwezigheid van de griffier.