ECLI:NL:OGEAA:2018:528

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
A.R. 2790 van 2017 / AUA201703492
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over geldvordering en borgtocht tussen Island Finance Aruba N.V. en gedaagden

In deze civiele procedure, aangespannen door Island Finance Aruba N.V., vorderde de eiseres betaling van een geldsom van Afl. 5.787,84 van gedaagde 1, [Gedaagde 1], en gedaagde 2, [Gedaagde 2], op basis van een overeenkomst van verbruikleen en een borgtocht. De zaak betreft een overeenkomst die op 19 juli 2016 werd gesloten, waarbij [Gedaagde 1] een lening ontving van Afl. 5.493,31 en zich verbond om Afl. 7.253,28 terug te betalen in maandelijkse termijnen. Gedaagde 2 had zich borg gesteld voor de verplichtingen van gedaagde 1. Na een aantal betalingen door gedaagde 1, werd er een incassoprocedure gestart door Brown advocaten, waarbij gedaagden werden aangemaand tot betaling van de openstaande schulden.

Het gerecht heeft op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan. Gedaagde 1 was niet verschenen en had verstek laten verlenen. De vordering van Island Finance werd toegewezen, omdat deze niet door gedaagde 1 was weersproken. Gedaagde 2 voerde verweer, maar het gerecht oordeelde dat de hoogte van de hoofdsom niet verder werd betwist na toelichting van Island Finance. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 11 juli 2017, omdat gedaagde 2 pas na aanmaning in verzuim was. De buitengerechtelijke kosten werden toegewezen tot Afl. 750,-. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 29 augustus 2018
Behorend bij A.R. 2790 van 2017 / AUA201703492
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
hierna te noemen: Island Finance,
te Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:

1.[Gedaagde 1],

te Aruba,
hierna te noemen: [Gedaagde 1],
niet verschenen,

2.[Gedaagde 2],

te Aruba,
hierna te noemen: [Gedaagde 2],
gemachtigde: de advocaat mr. drs. P.G. Dowers-Alders.

1. DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 mei 2018;
- de nadere producties zijdens Island Finance;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 5 juni 2018.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2. DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 19 juli 2016 zijn Island Finance en [Gedaagde 1] een overeenkomst van verbruikleen aangegaan, waarbij zij zijn overeengekomen dat [Gedaagde 1] een bedrag van Afl. 5.493,31 ter leen van Island Finance ontvangt en zij zich verbindt om een bedrag van Afl. 7.253,28 in 24 maandelijkse termijnen van Afl. 302,22 aan Island Finance terug te betalen.
Op dezelfde dag zijn Island Finance en [Gedaagde 2] een overeenkomst van borgtocht aangegaan ter zake van de vorderingen van Island Finance uit hoofde van de overeenkomst van verbruikleen met [Gedaagde 1]. Daarbij heeft [Gedaagde 2] zich borg gesteld tot een bedrag van Afl. 7.243,28.
2.2
Op 29 augustus 2016, 20 september 2016 onderscheidenlijk 4 mei 2017 heeft [Gedaagde 1] bedragen van Afl. 302,25, Afl. 302,25 en van Afl. 201,50 op de openstaande schuld betaald.
2.3
Bij onderscheiden brieven van 3 juli 2017 heeft Brown advocaten [Gedaagde 1] onderscheidenlijk [Gedaagde 2] te kennen gegeven dat de uit voormelde overeenkomsten voortvloeiende vorderingen aan haar ter incasso zijn gegeven en hen gemaand de openstaande schulden te voldoen.
2.4
Op 24 november 2017 heeft het gerecht Island Finance verlof verleend voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder Desarollos Hotelco Corporation DHC Aruba N.V. ten laste van [Gedaagde 2]. Op 29 november 2017 heeft Island Finance dat beslag doen leggen.
3. DE VORDERINGEN EN HET VERWEER
Inzake [Gedaagde 1]
3.1
Island Finance vordert, na wijziging van eis ter comparitie, – uitvoerbaar bij voorraad – [Gedaagde 1] te veroordelen te betalen de som van Afl. 5.787,84, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,3% per maand tot 30 april 2017, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf die datum, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten en [Gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten.
3.2
Aan deze vordering legt Island Finance ten grondslag dat dat zij aan [Gedaagde 1] gelden in verbruikleen heeft verstrekt, dat [Gedaagde 1] te kort geschoten is in de nakoming van haar terugbetalingsverplichtingen en dat zij in verband daarmee kosten heeft gemaakt.
3.3
Aan [Gedaagde 1] is bij voormeld vonnis van 2 mei 2018 verstek verleend. Zij heeft dan ook niet van antwoord gediend op de vordering van Island Finance.
Inzake [Gedaagde 2]
3.4
Island Finance vordert, na wijziging van eis ter comparitie, – uitvoerbaar bij voorraad – [Gedaagde 2] te veroordelen te betalen de som van Afl. 5.787,84, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,3% per maand tot 30 april 2017, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf die datum, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten en [Gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten.
3.5
Deze vordering heeft Island Finance gegrond op de tussen haar en [Gedaagde 2] gesloten overeenkomst van borgtocht ter zake van de vorderingen van Island Finance op [Gedaagde 1] uit hoofde van de overeenkomst van verbruikleen. [Gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst.
3.6 [
Gedaagde 2] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop wordt hierna ingegaan.
4. DE BEOORDELING
Inzake [Gedaagde 1]
4.1
De vordering van Island Finance is, nu deze niet door [Gedaagde 1] is weersproken en het gerecht niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toewijsbaar.
Inzake [Gedaagde 2]
4.2
Bij antwoord heeft [Gedaagde 2] de hoogte van de hoofdsom betwist, omdat uit de door Island Finance bij het verzoekschrift overgelegde stukken niet viel af te leiden of, en zo ja, hoeveel [Gedaagde 1] op de openstaande schuld heeft betaald. Bij de nader overgelegde producties en ter comparitie heeft Island Finance toegelicht welke betalingen op de openstaande schuld [Gedaagde 1] heeft gedaan en hoe zij tot de berekening van de gevorderde hoofdsom is gekomen. Na deze toelichting, heeft [Gedaagde 2] de hoogte van de hoofdsom niet verder betwist.
4.3
Bij antwoord heeft [Gedaagde 2] betwist de overeengekomen rente van 1,3% per maand vanaf 30 april 2017 tot een maximum van Afl. 1.759,97 verschuldigd te zijn. Na de wijziging van eis ter comparitie, maakt dit geen deel meer uit van de vordering, zodat het in dit verband door [Gedaagde 2] aangevoerde geen bespreking meer behoeft.
4.4
Ter comparitie heeft Island Finance de verschuldigdheid van wettelijke rente aldus toegelicht dat zij volgens haar volgt uit het bepaalde in artikel 7 van overeenkomst van verbruikleen en artikel 1 van de overeenkomst van borgtocht. Daarin is, voor zover van belang, bepaald dat hetgeen Island Finance ter zake van [Gedaagde 1] te vorderen heeft terstond opeisbaar is, onderscheidenlijk dat [Gedaagde 2] afstand doet van al hetgeen ter zake van haar als borg voortvloeit uit het bepaalde in de artikelen 7:850 tot en met 7:870 BW. [Gedaagde 2] heeft gemotiveerd betwist wettelijke rente verschuldigd te zijn.
Het gerecht is van oordeel dat [Gedaagde 2] de wettelijke rente niet verschuldigd is met ingang van 30 april 2017, zoals verzocht. In dit verband wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 7:856, eerste lid, BW, dat de borg slechts wettelijke rente verschuldigd is over het tijdvak dat hijzelf in verzuim is. Van het aldus bepaalde kan ingevolge artikel 7:862, onder a, BW niet ten nadele van de particuliere borg, zoals bedoeld in artikel 7:857 BW, worden afgeweken. Niet in geschil is dat [Gedaagde 2] een zodanige particuliere borg is. Evenmin is in geschil dat [Gedaagde 2] op 30 april 2017 niet in verzuim was. Eerst bij brief van 3 juli 2017 heeft Island Finance [Gedaagde 2] gemaand tot betaling. Niet in geschil is dat [Gedaagde 2] aan die aanmaning geen gevolg heeft gegeven. Dat betekent dat [Gedaagde 2] de wettelijke rente eerst verschuldigd is, na ommekomst van de bij die aanmaning gegeven termijn, te weten binnen zeven dagen na dagtekening van die brief. Gelet hierop, is [Gedaagde 2] met ingang van 11 juli 2017 wettelijke rente verschuldigd.
4.5
De buitengerechtelijke kosten zullen conform het procesreglement worden toegewezen tot een bedrag van Afl. 750,- nu voldoende gesteld en gebleken is dat daadwerkelijk en in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. Voor afwijking hiervan, zoals door Island Finance verzocht, bestaat geen aanleiding nu Island Finance bij het verzoekschrift niet ten genoegen van het gerecht heeft aangetoond waarom voormelde begroting niet op haar plaats is.
4.6
Het gerecht ziet aanleiding de proceskosten aldus te compenseren dat ieder zijn eigen kosten draagt. Daarbij neemt het gerecht mede in aanmerking dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Verder neemt het gerecht in aanmerking dat het antwoord van [Gedaagde 2] in het bijzonder gericht was tegen de onduidelijkheid ter zake van de berekening van de gevorderde hoofdsom en overeengekomen rente. Eerst bij nadere producties heeft Island Finance een toelichting heeft gegeven op de berekening van de gevorderde hoofdsom; de vordering ter zake van de overeengekomen rente met ingang van 30 april 2017 heeft Island Finance eerst ter comparitie laten vallen.
5. DE UITSPRAAK
het Gerecht:
Inzake [Gedaagde 1]
veroordeelt [Gedaagde 1] tot betaling van het bedrag van Afl. 5.787,84, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,3% per maand tot 30 april 2017, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf die datum tot aan de dag dat volledig zal zijn betaald, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [Gedaagde 1] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Island Finance worden begroot op Afl. 450,- aan griffierecht, Afl. 867,77 (Afl. 208,62 + Afl. 262,44 +Afl. 198,44 + Afl. 198,44 + Afl. 198,27) aan explootkosten en Afl. 1.000,- ( 2 punten in tarief 3 ) aan salaris van de gemachtigde;
Inzake [Gedaagde 2]
veroordeelt [Gedaagde 2], indien en voor zover [Gedaagde 1] niet betaalt, tot betaling aan Island Finance van het bedrag van Afl. 5.787,84, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,3% per maand tot 30 april 2017, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2017 tot aan de dag dat volledig zal zijn betaald, vermeerderd met Afl. 750,- buitengerechtelijke incassokosten;
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in beide zaken
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.