ECLI:NL:OGEAA:2018:519

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
K.G. no. AUA201802303
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over beëindiging arbeidsovereenkomst en rechtsgeldigheid van opzegging

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.M. Canwood, dat het Land Aruba, vertegenwoordigd door mr. M.P. Jansen, werd veroordeeld om de arbeidsovereenkomst na te komen en eiseres weder te werk te stellen. Eiseres was sinds 1 maart 2017 in dienst van het Land als Content Manager, maar haar dienstverband werd opgezegd per 31 januari 2018. Eiseres stelde dat de opzegging kennelijk onredelijk was en dat zij recht had op doorbetaling van haar salaris. Het Land betwistte dat er na 17 november 2017 nog een arbeidsovereenkomst bestond en voerde aan dat de opzegging rechtmatig was.

De rechter oordeelde dat er inderdaad een arbeidsovereenkomst bestond na 17 november 2017, maar dat het Land in redelijkheid tot opzegging had mogen overgaan. De rechter benadrukte dat de opzegging niet gepaard ging met een aanbod tot schadevergoeding en dat het Land als goed werkgever had moeten handelen. Echter, gezien de korte duur van het dienstverband en de omstandigheden rondom de politieke situatie in Aruba, werd de opzegging als redelijk beschouwd. De vorderingen van eiseres werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van het Land, die op nihil werden begroot.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 29 augustus 2018
Behorend bij K.G. no. AUA201802303
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (werkzaam bij DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de brieven van 16 augustus 2018 met producties van de zijde van [eiseres] respectievelijk het Land;
- de pleitnota’s van [eiseres] en het Land;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 17 augustus 2018.
1.2
Vonnis in kort geding is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is [eiseres] per 1 maart 2017 in dienst van het Land getreden in de functie van Content Manager tegen een bruto maandsalaris van Afl. 4.100,- voor de duur van de regeerperiode van het kabinet Eman II, derhalve van rechtswege eindigend op de dag dat het kabinet aftreedt.
2.2
Op 22 september 2017 hebben algemene verkiezingen plaatsgevonden in Aruba. De regeringspartij is daarbij haar absolute meerderheid in de Staten kwijtgeraakt.
2.3
Op verzoek van 18 oktober 2017 van de demissionair minister van Algemene Zaken heeft de ministerraad in de vergadering van 20 oktober 2017 besloten om met [eiseres] een arbeidsovereenkomst aan te gaan voor een periode van 5 jaar met ingang van 1 november 2017.
2.4
Op 17 november 2017 is het kabinet Eman II afgetreden en is het kabinet Wever-Croes I aangetreden.
2.5 [
eiseres] is na 1 november 2017 blijven werken voor het Land. Haar bruto maandsalaris is per 1 november 2017 verlaagd naar Afl. 2.360,- (schaal 2, dienstjaar 10).
2.6
Bij brief van 27 december 2017 heeft het Land aan [eiseres] bericht:
Onderwerp: opzegging dienstverband
U had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met het Land. Deze is aangegaan voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Eman II en verliep van rechtswege op 31 oktober 2017.
In de vergadering van de minsterraad van 20 oktober 2017 (BE-77/17) is besloten om u een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden of om u in tijdelijke dienst te benoemen. Deze beslissing is genomen tijdens de periode van het afscheidsbeleid, dan wel de demissionaire periode van het Kabinet Eman II. Een dergelijk besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, daar het afgetreden kabinet het nieuwe kabinet niet voor een voldongen feit mag plaatsen.
Om een transparante transitieperiode te waarborgen zijn de rechtspositionele beslissingen die genomen zijn tijdens de periode van afscheidsbeleid en de demissionaire periode van Kabinet Eman II aan het Kabinet Wever-Croes voorgelegd. In afwachting van een beslissing van het Kabinet Wever-Croes bent u na 31 oktober 2017 opnieuw op de payroll opgevoerd.
In de vergadering van de ministerraad van 6 december 2017 (BE-07/17) is besloten tot intrekking van de beslissing van de ministerraad van 20 oktober 2017 (BE-77/17). Op grond van het bovenstaande wordt u bericht dat de beslissing van de ministerraad van 20 oktober 2017 (BE-77/17) ingetrokken is waardoor deze niet uitgevoerd wordt.
Uw dienstverband wordt, met inachtneming van één maand opzegtermijn, ingaande 31 december 2017 opgezegd en derhalve definitief eindigend op 31 januari 2018.
2.7 [
eiseres] heeft tot 31 januari 2018 doorgewerkt en haar salaris ontvangen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiseres] vordert bij vonnis uitvoervaar bij voorraad – kort gezegd – primair het Land te veroordelen om binnen 24 uur de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst na te komen en subsidiair om [eiseres] weder tewerk te stellen en het loon vanaf 1 februari 2018 uit te (blijven) betalen, onder bepaling van een dwangsom van Afl. 5.000,- per dag en/of gedeelte van een dag dat het Land aan bovenstaande niet voldoet, dan wel in goede justitie een beslissing te nemen, met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2
Aan deze vordering legt [eiseres] ten grondslag dat het Land de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk heeft beëindigd.
3.3
Het Land voert hiertegen verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij de door haar verzochte voorziening ligt besloten in het verzoek en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
4.2
Het gerecht stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat [eiseres] niet is benoemd als ambtenaar maar dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft bestaan. Verder is tussen partijen niet in geschil dat aan de arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van de duur van het kabinet Eman II met het aftreden van het kabinet Eman II (en het aantreden van het kabinet Wever-Croes) op 17 november 2017 van rechtswege een einde kwam.
4.3 [
eiseres] stelt dat zij na 17 november 2017 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst was van het Land. Het Land betwist dat na 17 november 2017 tussen partijen een arbeidsovereenkomst of dienstverband bestond. Volgens het Land is na 17 november 2017 geen nieuwe arbeidsovereenkomst met [eiseres] gesloten. Evenmin is de van rechtswege verlopen arbeidsovereenkomst verlengd. Alleen coulance halve en uit humanitaire redenen en zorgvuldigheidsoverwegingen is het salaris doorbetaald tot 31 januari 2018, aldus het Land.
4.4
Vaststaat dat [eiseres] na 17 november 2017 tot 31 januari 2018 haar werkzaamheden heeft voortgezet voor het Land tegen betaling van (lager) loon. Eveneens staat onbetwist vast dat [eiseres] deze werkzaamheden verrichtte op instructies van haar leidinggevende. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt nu niet in te zien op welke rechtsgrond dat anders is gebeurd dan op grond van een (verlengde of nieuwe) arbeidsovereenkomst. [eiseres] heeft ook mogen begrijpen dat het Land dat zo bedoelde omdat haar “het dienstverband” bij brief van 27 december 2017, met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand, werd opgezegd tegen 31 januari 2018. Gelet hierop is het gerecht voorlopig van oordeel dat [eiseres] na 17 november 2017 krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst was van het Land tegen het bruto maandsalaris dat haar na ommekomst van de van rechtswege geëindigde arbeidsovereenkomst door het Land is uitbetaald, te weten Afl. 2.360,-.
4.5
Beoordeeld dient te worden of het Land in redelijkheid tot opzegging van die arbeidsovereenkomst had mogen overgaan.
4.6
Onder welke voorwaarden een duurovereenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Ook als de wet of een duurovereenkomst wel voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen, indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. Een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen kan ten slotte op grond van art. 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
4.7
Het Land is bij haar (rechts)handelen gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook als op de arbeidsovereenkomst, zoals in dit geval, ingevolge artikel 7A:1613y BW de zevende titel A van boek 7A toepassing mist, komt bij de invulling van dat waartoe het Land op grond van de redelijkheid en billijkheid in het licht van de opzegging gehouden is, betekenis toe aan de omstandigheid dat het Land zich ook op grond van de algemene norm als goed werkgever heeft te gedragen en in dat verband komt aan de vijfde afdeling van de zevende titel A van boek 7A wel enige reflexwerking toe.
4.8
Vaststaat dat [eiseres] sinds 1 maart 2017 in dienst was van het Land. Sprake was derhalve van een dienstverband van elf maanden. Het Land heeft het dienstverband met [eiseres], met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand, opgezegd. In de brief waarbij het dienstverband werd opgezegd heeft het Land niet aangegeven waarom [eiseres] precies werd ontslagen. De brief heeft het karakter van een algemeen geformuleerde opzegging zonder dat duidelijk is waarom [eiseres] niet meer nodig was. Uit genoemde brief blijkt verder niet dat het Land bij de belangenafweging, die van haar als goed werkgever en als overheid mag worden verlangd, rekening heeft gehouden met de belangen van [eiseres]. De opzegging is evenmin gepaard gegaan met een aanbod tot (schade)vergoeding. Aan de andere kant speelt de omstandigheid mee dat [eiseres] vanaf haar indiensttreding tot 17 november 2017 op grond van een arbeidsovereenkomst voor de duur van de regeerperiode Eman II bij het Land in dienst is geweest. Aldus is de duur van haar arbeidsovereenkomst met het Land steeds afhankelijk geweest van de regeerperiode van een bepaalde politieke partij en aldus verbonden aan een bepaalde politieke partij. Gelet hierop had [eiseres] er rekening mee kunnen houden dat - indien die bepaalde politieke partij niet meer zou regeren - het niet zonder meer is gezegd dat haar dienstverband met het Land (lang) zou voortduren, nu haar dienstverband steeds is verbonden geweest aan het regeren van die bepaalde politieke partij. Daarbij komt dat het van algemene bekendheid is dat het Land moet bezuinigen waarbij door derden, zoals bijvoorbeeld het Caft, met name en herhaaldelijk aandacht is gevraagd voor de loonkosten waarmee het Land zich geconfronteerd ziet. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat het Land haar eigen personeelsbeleid moet kunnen voeren en de rechter dat slechts terughoudend moet toetsen.
4.9
Alle bovengenoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is het gerecht voorlopig van oordeel dat het Land de arbeidsovereenkomst had mogen opzeggen, en dat, met name gelet op het betrekkelijk kort dienstverband van elf maanden en de in acht genomen wettelijke opzegtermijn van 1 maand, geen sprake is van een opzegging die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te achten.
4.1
Het door [eiseres] gevorderde dient derhalve te worden afgewezen.
4.11 [
eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van het Land. Omdat de gemachtigde van het Land in overheidsdienst is worden de kosten begroot op nihil.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van het Land worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Verheijen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.