ECLI:NL:OGEAA:2018:515

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
AR no. 1442/AUA201500290
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen, de man en de vrouw, die in 1981 in Aruba zijn gehuwd en in 2014 zijn gescheiden. De vrouw heeft de woning en de appartementen geclaimd, terwijl de man vorderingen heeft gedaan met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De procedure omvatte een comparitie van partijen en het indienen van aktes door beide partijen. De rechter heeft de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de peildatum voor de verdeling de datum van inschrijving van de echtscheiding is, namelijk 24 november 2014. De rechter heeft geoordeeld dat de vrouw de voormalige echtelijke woning toebedeeld krijgt, terwijl de man de appartementen toegewezen krijgt. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van inboedel, voertuigen, en belastingaanslagen. De vrouw is verplicht om een bedrag van Afl. 42.987,03 aan de man te betalen, wat zal gebeuren door maandelijkse inhoudingen op haar pensioen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 5 september 2018 door rechter M. Schoemaker.

Uitspraak

Vonnis van 5 september 2018
Behorend bij AR no. 1442/AUA201500290
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[NAAM EISER],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: “de man”,
thans procederende in persoon,
tegen:
[NAAM GEDAAGDE],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: “de vrouw”,
gemachtigde: mr. G.L. Griffith.

1.DE VERDERE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot en met 7 februari 2018 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. Daarna heeft op 20 maart 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben nadien beiden een akte en een contra-akte ingediend.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Partijen zijn op 5 november 1981 in Aruba binnen algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van 22 september 2014 (EJ nr. 1358 van 2014) is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bevolen. De beschikking is op 24 november 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van Aruba.
2.2
De ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is grotendeels nog niet verdeeld.
3. DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
In conventie
3.1
De man vordert, samengevat, dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de definitieve scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap, waaronder expliciet de voormalige echtelijke woning te [ADRES 1] te Aruba, beveelt, subsidiair, met benoeming van [NAAM NOTARIS] ten overstaan van die bedoelde woning in het openbaar wordt verkocht, kosten rechtens.
In reconventie
3.2
De vrouw vordert, samengevat, dat het gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis taxateurs benoemt ter vaststelling van de waarde van boedelbestanddelen, de man beveelt een contante waarde berekening van het door hem opgebouwde pensioen alsmede bewijs van de door hem geinde huurpenningen in te brengen, alsmede de verdeling vaststelt op de door de vrouw voorgestelde wijze, met bepaling dat een eventuele door de vrouw aan de man te betalen overbedelingsvergoeding in termijnen betaald kan worden, althans in goede justitie enige andere beslissing neemt.
3.3
Op de stellingen van partijen zal, voor zover nodig, in het hiernavolgende nader worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit de stellingen die partijen hebben ingenomen en stukken die zij in het geding hebben gebracht begrijpt het gerecht de vorderingen over en weer dat beide partijen wensen dat het gerecht de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap voor zover die nog niet is verdeeld vaststelt.
4.2
Uitgangsdatum in verdelingszaken is dat als peildatum voor de vaststelling van de omvang van de boedel geldt de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Partijen hebben geen andere peildatum bepleit. Het gerecht zal zoals te doen gebruikelijk dan ook als peildatum voor de vaststelling van de omvang van de boedel de datum van inschrijving van de echtscheidingbeschikking, zijnde 24 november 2014, hanteren.
4.3
Partijen hebben grotendeels overeenstemming bereikt. Het gerecht zal de verdeling conform die overeenstemming vaststellen en ten aanzien van de nog resterende punten op de (eveneens) hiernavolgende wijze beslissen.
Voormalige echtelijke woning [ADRES 1]
4.4
De vrouw wenst de woning toebedeeld te krijgen. De man heeft zich daar niet tegen verzet. Partijen waren eerder akkoord gegaan om de woning tegen een getaxeerde marktwaarde van Afl. 365.000,- te koop te zetten, met als minimale verkoopprijs Afl. 330.000,-. De vrouw wenste vervolgens dat bij de toedeling van de woning aan haar uitgegaan zou worden van de aanvankelijk overeengekomen minimale verkoopprijs. De rechter heeft ter comparitie al aan partijen voorgehouden dat de woning tegen voornoemde marktwaarde aan de vrouw zal worden toebedeeld, nu partijen ook bij de waardebepaling van de hierna te bespreken appartementen zijn uitgegaan van de getaxeerde marktwaarde, en dat de vrouw de helft daarvan, Afl. 182.500,- aan de man dient te betalen wegens overbedeling. De rechter zal dienovereenkomstig beslissen.
Appartementen [ADRES 2]
4.5
Partijen zijn overeengekomen dat de appartementen tegen een getaxeerde marktwaarde van Afl. 246.030,- aan de man worden toebedeeld en dat de man de helft daarvan, Afl. 123.015,- aan de vrouw dient te vergoeden wegens overbedeling. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
Inboedel en gereedschappen
4.6
Partijen zijn ter comparitie van 24 januari 2017 overeengekomen dat de inboedel aan de vrouw zal worden toebedeeld en de door de man meegenomen gereedschappen (en enkele inboedelgoederen) aan de man worden toebedeeld zonder dat partijen over en weer een vergoeding wegens overbedeling verschuldigd zijn. De man wenst op die overeenstemming terug te komen, maar het gerecht ziet geen aanleiding om af te wijken van hetgeen partijen aanvankelijk zijn overeengekomen. De door de man gestelde waarde van de inboedel (Afl. 50.000,-) is gebaseerd op een destijds opgegeven waarde aan de verzekeringsmaatschappij. Dit zegt niets over de actuele werkelijke waarde. Voorts heeft de man zijn stelling dat de door hem meegenomen goederen slechts een waarde vertegenwoordigen van Afl. 5.000,- niet nader onderbouwd. Het gerecht zal, rekening houdende met de gehele wijze van verdeling, naar billijkheid beslissen dat de inboedelgoederen en gereedschappen, zoals aanvankelijk tussen partijen overeengekomen, tegen elkaar worden weggestreept in die zin dat partijen over en weer geen vergoeding wegens overbedeling verschuldigd zijn.
Voertuigen
4.7
Partijen zijn overeengekomen dat de auto van merk [merk 1] bouwjaar 2002 aan de vrouw wordt toebedeeld tegen een waarde van Afl. 4.000,- en dat de resterende voertuigen aan de man worden toebedeeld als volgt:
  • [Merk model 2] bouwjaar 2008 tegen een waarde van Afl. 20.000,-;
  • [merk model 3] bouwjaar 1994 tegen een waarde van Afl. 18.500,-;
  • [merk model 4] bouwjaar 2002 tegen een waarde van Afl. 8.500,-;
  • [merk model 5] bouwjaar 1995 tegen een waarde van Afl. 2.500,-.
Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen. Per saldo dient de man ter zake de voertuigen derhalve een bedrag van Afl. 22.750,- aan de vrouw te vergoeden wegens overbedeling (49.500/2 = 24.750 – (4.000/2) = 22.750,-).
Creditcard schulden
4.8
Partijen zijn overeengekomen dat de Mastercard met schuld wordt toebedeeld aan de vrouw en dat de Visa-card met schuld wordt toebedeeld aan de man, zonder dat een partij aan de andere partij een overbedelingsvergoeding verschuldigd zal zijn. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
Huurinkomsten en gebruiksvergoeding
4.9
Partijen zijn overeengekomen dat de door de man sedert echtscheiding ontvangen huurinkomsten van de appartementen verrekend zullen worden met het gebruik van de echtelijke woning door de vrouw sedert echtscheiding zonder dat een partij aan de andere partij een vergoeding verschuldigd zal zijn. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
Spaarrekening vrouw
4.1
De man heeft in de procedure gesteld dat de vrouw een spaarrekening (een andere dan die reeds tussen partijen is verdeeld) zou aanhouden, maar hij heeft deze stelling niet nader onderbouwd, terwijl de vrouw dit heeft betwist. Het gerecht zal dan ook voorbij gaan aan deze stelling van de man.
Belastingen
4.11
De man heeft de volgende informatie verstrekt van aanslagen die op zijn naam staan:
Aanslag IB 2011 Afl. 763,-
Aanslag IB 2012 Afl. 4.392,-
Aanslag IB 2013 Afl. 5.272,-
Aanslag AZV 2011 Afl. 498,90
Aanslag AZV 2012 Afl. 993,-
Aanslag AZV 2013 Afl. 1.292,-
Totaal Afl. 13.210,90
De vrouw heeft voor het eerst in haar akte d.d. 16 mei 2018 (na de laatste comparitie) gesteld dat de aanslagen voor rekening van de man dienen te blijven omdat het waarschijnlijk ambtshalve aanslagen betreft. Het gerecht gaat aan deze tardieve stelling voorbij, nu de man in ieder geval de aanslagen 2011 en 2012 al bij akte d.d. 8 november 2017 in het geding had gebracht en de vrouw daarop bij antwoordakte en nadien ter comparitie heeft kunnen reageren. De aanslagen worden toebedeeld aan de man, waarbij de vrouw de helft, zijnde Afl. 6.605,45 aan de man dient te vergoeden.
4.12
Daarnaast heeft de man sedert echtscheiding de aanslagen erfpacht ad Afl. 377,- per jaar en grondbelasting ad Afl. 333,70 per jaar op zijn naam gekregen. Nu deze aanslagen verbonden zijn aan de woning die nog gemeenschappelijke eigendom is, terwijl de vrouw de woning bovendien bewoont en de woning aan haar wordt toebedeeld, dient de vrouw de helft van die aanslagen aan de man dient te vergoeden. Dit gaat om de jaren 2015 tot en met 2018 voor een totaalbedrag van Afl. 2.842,80 (377 x 4 + 333,70 x 4). Gelet op de datum van dit eindvonnis en de toedeling van de woning aan de vrouw dient de man voor het jaar 2018 slechts voor een half jaar bij te dragen, zodat een bedrag van Afl. 355,35 ((377 + 333,70) / 2) in mindering strekt bij de man. De vrouw dient derhalve aan de man te vergoeden: Afl. 1.599,08 (Afl. 1.243,73 ((Afl. 2.842,80 – Afl. 355,35) / 2) + Afl. 355,35 (tweede helft 2018).
4.13
Uit de door de vrouw overgelegde afbetalingsschema’s van SIAD blijken de volgende aanslagen die op haar naam staan:
Aanslagen AOV/AWW, IB en AZV 2011 Afl. 305,-, Afl. 3.071,- en Afl. 28,-.
Aanslagen AOV/AWW en IB 2012 Afl. Afl. 107,- en Afl. 394,-.
Totaal: Afl. 3.905,-
De vrouw heeft de aanslagen van 2012 berekend op Afl. 2.195,-, maar in dit bedrag zitten wederom de aanslagen IB en AZV van 2011. Het gerecht laat die bij de aanslagen 2012 daarom buiten beschouwing. De man dient de helft van Afl. 3.905,-, derhalve Afl. 1.952,50, aan de vrouw te vergoeden.
4.14
Het gerecht is van oordeel dat de door SIAD in rekening gebrachte kosten en rentes voor rekening dienen te blijven van degene op wiens naam de aanslagen staan, nu het op de weg van die persoon had gelegen om voor tijdige betaling zorg te dragen dan wel de andere partij op de oplopende kosten te wijzen en om tijdige betaling (bij voor de helft) te verzoeken.
4.15
Partijen hebben het gerecht geen duidelijkheid verschaft over eventuele belastingrestituties, zodat het gerecht die niet uitgedrukt in bedragen kan meenemen in de verdeling. Het gerecht bepaalt evenwel dat eventuele belastingrestituties tot aan de echtscheiding op naam van een partij aan die partij worden toebedeeld, onder de verplichting om de helft daarvan aan de andere partij uit te betalen wegens overbedeling.
Pensioenrechten
4.16
De man heeft bloot gesteld dat de vrouw pensioen heeft opgebouwd en dat hij daartoe medegerechtigd is. Evenwel heeft de vrouw gesteld dat zij alleen AOV heeft opgebouwd. Het gerecht zal dan ook aan de niet nader onderbouwde stelling van de man voorbij gaan. Partijen hebben wel beiden AOV pensioen opgebouwd. Het gerecht beslist daarover als volgt. Het door de vrouw opgebouwde AOV pensioen wordt aan de vrouw toebedeeld en het door de man opgebouwde AOV pensioen wordt aan de man toebedeeld, zonder dat partijen over een weer een overbedelingsvergoeding verschuldigd zijn.
4.17
Partijen hebben een pensioenoverzicht van APFA overgelegd, waaruit volgt dat de vrouw sedert echtscheiding gerechtigd is tot een jaarlijks pensioendeel van Afl. 14.111,52 (Afl. 1.175,96 per maand) of een afkoopwaarde van Afl. 169.691,-. De man stelde zich op het standpunt dat de vrouw, gelet op haar inkomen en de partneralimentatie die zij ontvangt, slechts gerechtigd zou zijn tot 30% van het pensioen van de man. Dit standpunt is rechtens evenwel niet houdbaar. De vrouw heeft recht op pensioendeling conform het overzicht van APFA. Zoals de rechter heeft begrepen, heeft de man zich daarbij neergelegd bij de comparitie van partijen die op 20 maart 2018 heeft plaatsgevonden. Het gerecht oordeelt hoe dan ook dat de vrouw gerechtigd is tot de helft van de door de man opgebouwde pensioenrechten bij APFA, conform berekening van APFA.
4.18
Uit de hiervoor vastgestelde wijze van verdeling vloeit voort dat de partijen (los gezien van de pensioenkwestie) de volgende bedragen aan elkaar verschuldigd zijn:
De vrouw aan de man:
Toedeling echtelijke woning Afl. 182.500,-
Belastingschulden man Afl. 6.605,45
Erfpacht en grondbelasting Afl. 1.599,08
Totaal Afl. 190.704,53
De man aan de vrouw:
Toedeling appartementen Afl. 123.015,-
Toedeling voertuigen Afl. 22.750,-
Belastingschulden vrouw Afl. 1.952,50
Totaal Afl. 147.717,50
Dit betekent dat de vrouw los van de pensioenkwestie een bedrag van Afl. 42.987,03 (190.704,53 - 147.717,50) aan de man dient te betalen.
4.19
De vrouw is ter comparitie akkoord gegaan om geen aanspraak te maken op het pensioendeel over de afgelopen periode sedert echtscheiding omdat zij partneralimentatie van de man heeft ontvangen. Daarnaast is zij ter comparitie akkoord gegaan om vanaf het moment dat zij maandelijks haar pensioendeel zal gaan ontvangen, zij geen aanspraak meer zal maken op partneralimentatie. De vrouw heeft voorts voorgesteld dat zij de door haar aan de man te betalen overbedelingsvergoeding zal betalen middels inhouding van Afl. 500,- op het aan haar toekomende maandelijkse pensioendeel gedurende 67 maanden, waarbij de vrouw wel van een lager te betalen overbedelingsvergoeding is uitgegaan dan uit dit vonnis voortvloeit. Overigens heeft de vrouw in haar akte d.d. 18 april 2018 gesteld dat de inhouding en periode van 67 maanden gebaseerd zouden zijn op de tussen partijen getroffen regeling, maar het gerecht draagt geen kennis van die regeling, terwijl dit ook niet uit de akte van de man d.d. 13 juni 2018 blijkt. Tijdens de laatste comparitie van partijen bestonden nog een aantal openstaande geschilpunten, waarop het gerecht in dit vonnis heeft beslist. De man heeft zich bereid verklaard de benodigde volmacht in te vullen en te ondertekenen. Het gerecht zal beslissen dat de vrouw voornoemd bedrag van Afl. 42.987,03 aan de man kan betalen middels maandelijkse inhouding van Afl. 500,- op het maandelijks aan de vrouw toekomende pensioendeel van de man ad Afl. 1.175,96 totdat het bedrag in zijn geheel zal zijn voldaan, hetgeen neerkomt op 86 maanden (42.987,03 / 500 = 85,97). Zo de vrouw een hogere maandelijkse inhouding wenst om binnen 67 maanden klaar te zijn met aflossing, dan kan zij dit aan APFA doorgeven. De man zal, voor zover nodig, worden bevolen om zijn medewerking te verlenen aan het invullen en ondertekenden van de benodigde volmachten en afgifte daarvan aan APFA.
4.1
Gezien de aard van dit geschil en het feit dat partijen gewezen echtgenoten zijn, zullen de proceskosten gecompenseerd worden in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht, rechtdoende:
5.1
stelt de verdeling van de ontbonden en nog niet verdeelde huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen vast op de hiervoor aangegeven wijze, waarbij de vrouw aan de man een bedrag van Afl. 42.987,03 dient te vergoeden wegens overbedeling middels maandelijkse inhouding van Afl. 500,-, dan wel een hoger door de vrouw aan APFA op te geven bedrag, op het aan de vrouw toekomende pensioendeel van het door de man bij APFA opgebouwde pensioen van Afl. 1.175,96 per maand, tot aan het moment waarop het bedrag van Afl. 42.987,03 in zijn geheel zal zijn voldaan;
5.2
bepaalt dat de maandelijkse uitbetaling van het aan de vrouw toekomende pensioendeel, verminderd met de hiervoor bedoelde inhoudingen, zal plaatsvinden met ingang van het moment waarop partijen de benodigde volmachten aan APFA hebben afgegeven en APFA een en ander heeft kunnen verwerken, waarbij de vrouw vanaf het moment dat zij het maandelijkse pensioendeel, na aftrek van bedoelde inhoudingen ontvangt, zoals overeengekomen tussen partijen, geen aanspraak meer zal maken op partneralimentatie;
5.3
beveelt de man om zijn medewerking te verlenen aan het invullen, ondertekenen en afgeven van de benodigde volmachten aan APFA om de maandelijkse uitbetaling, onder aftrek van hiervoor bedoelde inhoudingen, mogelijk te maken;
5.4
bepaalt dat toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de vrouw en de appartementen aan de man zullen plaatsvinden middels het passeren van een notariële akte van verdeling ten overstaan van [NAAM NOTARIS];
5.5
bepaalt dat alle notariële kosten en eventuele belastingen die aan het passeren van de notariële akte van verdeling verbonden zijn door partijen ieder voor de helft gedragen dienen te worden;
5.6
benoemt een door voornoemde notaris aan te wijzen kantoorgenoot als onzijdig persoon om een partij zo nodig te vertegenwoordigen indien deze mocht weigeren of nalaten aan de verdeling mede te werken;
5.7
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8
verklaart dit vonnis tot zover en daar waar rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
5.9
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 september 2018 in aanwezigheid van de griffier.