ECLI:NL:OGEAA:2018:512

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
213 van 2018
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in Arubaanse strafzaak wegens gebrek aan bewijs voor vuurwapenbezit

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen ter voorbereiding van een misdrijf. De zaak vond plaats op 31 augustus 2018, waarbij de verdachte, geboren in 1991 in Venezuela en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.A.V. Carlo. De officier van justitie, mr. T. Akkerman, had een gevangenisstraf van twintig maanden geëist. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een vuurwapen in verband met een geplande diefstal met geweld en/of afpersing op 16 januari 2018.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2018 werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechter oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaring van de medeverdachte, die stelde dat het vuurwapen van de verdachte was, werd niet ondersteund door ander bewijs. De verdachte ontkende het vuurwapen te bezitten of te hebben gegeven aan de medeverdachte.

Het Gerecht concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van het vuurwapen of dat hij dit voorhanden had. Ook de kledingstukken die de medeverdachte droeg, konden niet worden aangemerkt als bewijs voor betrokkenheid bij een misdrijf. Uiteindelijk sprak het Gerecht de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

Parketnummer: P-2018/00467

Zaaknummer: 213 van 2018
Uitspraak: 31 augustus 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 in Venezuela,
wonende in [woonplaats], [adres],
thans alhier gedetineerd.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2018. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.A.V. Carlo, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. T. Akkerman, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het woord ter verdediging gevoerd conform de door hem overgelegde pleitaantekeningen en heeft vrijspraak bepleit.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Aruba,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van de/het te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het medeplegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen als omschreven in artikel 2:291 van het Wetboek van Strafrecht en/of het medeplegen van afpersing als omschreven in artikel 2:294 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk (een) voorwerp(en), te weten een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en zwarte kleding en zwarte muts, voorhanden heeft/hebben gehad;
(artikel 1:120 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Aruba,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
voorhanden heeft gehad een vuurwapen, te weten een pistool, in elk geval een vuurwapen, als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening/
(artikel 3 van de Vuurwapenverordening jo artikel 1:123 van het Strafrecht)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Het Gerecht is van oordeel dat voor het primair en subsidiair ten laste gelegde onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van observatie door leden van het Bureau Operationele Expertise van 16 januari 2018 kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) ten tijde van de aanhouding een vuurwapen in zijn rechterbroekzak had. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat dit vuurwapen in eigendom toebehoorde aan de verdachte en dat hij het vuurwapen van de verdachte heeft gekregen. Ter terechtzitting heeft de verdachte ontkent dat het vuurwapen zijn eigendom is en dat hij dit aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gegeven. Tevens ontkent de verdachte dat hij wist dat medeverdachte [medeverdachte] dit vuurwapen bij zich had. Hij heeft het vuurwapen nooit gezien dan wel voorhanden gehad. Nu het dossier geen steunbewijs bevat voor de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat het vuurwapen dat hij (in zijn rechterbroekzak) bij zich had van de verdachte is en van hem afkomstig is en het dossier ook overigens geen bewijs bevat dat de verdachte op de hoogte was dan wel op de hoogte zou moeten zijn dat medeverdachte [medeverdachte] een vuurwapen bij zich had, kan niet wettig worden bewezen dat de verdachte tezamen met een ander ter voorbereiding van een misdrijf als bedoeld in artikel 1:120 Sr een vuurwapen voorhanden heeft gehad (primair) dan wel tezamen met een ander een vuurwapen voorhanden heeft gehad (subsidiair).
Met betrekking tot de in het primair ten laste gelegde zwarte kleding en muts overweegt het gerecht dat dit de kledingstukken betreffen die medeverdachte [medeverdachte] aanhad tijdens zijn aanhouding. Allereerst overweegt het gerecht dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij deze kleding al aanhad voordat het idee ontstond om strafbare feiten te plegen. Reeds hieruit kan niet worden afgeleid dat de verdachte tezamen met medeverdachte [medeverdachte] ter voorbereiding van een misdrijf opzettelijk deze kleding voorhanden heeft gehad. Daarnaast overweegt het gerecht dat deze voorwerpen niet zonder meer dan wel in zijn algemeenheid kunnen worden aangemerkt als voorwerpen bestemd tot het begaan van een strafbare feit zoals omschreven in de delictsomschrijving van artikel 1:120 Wetboek van Strafrecht. Het betreft immers normale kleding, te weten een spijkerbroek, zwart shirt en mutsje, niet zijnde bivakmuts.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. S. Verheijen, bijgestaan door mw. L.H. Hoogenbergen, (zittingsgriffier), en op 31 augustus 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.