ECLI:NL:OGEAA:2018:488

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
E.J. AUA201703460
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van primaire arbeidsvoorwaarden en geschil over salarisverhogingen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft verzoekster, werkzaam als management assistente bij de Staat der Nederlanden, een verzoek ingediend met betrekking tot haar salaris. Verzoekster is op 1 februari 2010 in dienst getreden en heeft een arbeidsovereenkomst die is gebaseerd op de bezoldigingsregeling Aruba. In 2015 heeft de Staat een onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat verzoekster te veel salaris ontving, wat leidde tot een aankondiging van salarisverlaging. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze verlaging, stellende dat haar salaris correct was berekend op basis van oudere salaristabellen. De Staat heeft verweer gevoerd en betoogd dat er sprake was van een fout in de salarisberekening, en dat zij het recht heeft om deze te corrigeren.

De kern van het geschil draait om de vraag of de Staat het salaris van verzoekster mag verlagen. Het Gerecht oordeelt dat de Staat in de arbeidsovereenkomst niet het juiste brutoloon heeft vermeld, wat een tekortkoming oplevert. Het Gerecht concludeert dat de handelswijze van de Staat, die de salarisverhogingen van verzoekster wil terugdraaien, niet kan worden gevolgd. De Staat heeft gedurende meer dan vijf jaar het loon van verzoekster berekend en betaald, wat impliceert dat dit het overeengekomen loon was. Het Gerecht verklaart voor recht dat de handelswijze van de Staat een tekortkoming oplevert en veroordeelt de Staat in de kosten van het geding.

Uitspraak

Beschikking van 21 augustus 2018
Behorend bij E.J. AUA201703460
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES),
te Nederland,
hierna ook te noemen: de Staat,
gemachtigde: advocaat mr. A.M. Wever.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de door partijen overgelegde producties;
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de aantekeningen van de griffier van de behandeling ter zitting van 6 juli 2018.
1.2
De datum van de beschikking is bepaald op heden.

2.HET VERZOEK

2.1 [
verzoekster] is op 1 februari 2010 bij de Staat in dienst getreden krachtens een arbeidsovereenkomst. Zij is werkzaam als management assistente en heeft een dienstverband voor zogenoemd lokaal personeel. In deze overeenkomst is onder meer bepaald:
Artikel 3 - salaris
Het aan de functie verbonden salaris is afgeleid van schaal 6 van de bezoldigingsregeling Aruba, als bedoeld in artikel 1, sub j van de ALP van april 2006.
2.2
In artikel 1, sub j van de ALP van april 2006 is vermeld:
j. BR 1986
Bezoldigingsregeling Aruba 1986
De ALP bevat onder 2.2 onder meer de volgende bepaling:
De arbeidsovereenkomst wordt gesloten naar…Arubaans burgerlijk recht en wordt schriftelijk aangegaan in de Nederlandse taal. Daarbij wordt tenminste vermeld:
de schaal en het brutoloon waarop de werknemer in dienst is genomen;
2.3
Bij aanvang van de arbeidsovereenkomst is aan [verzoekster] een salaris toegekend van Afl. 2.574,- bruto per maand. Aan de indiensttreding zijn gesprekken voorafgegaan over de arbeidsvoorwaarden, met name over het loon dat [verzoekster] zou verdienen. Zij kon op dat moment ook bij een bank in dienst treden. Op basis van hetgeen de Staat haar bood heeft zij besloten om bij de Staat in dienst te treden.
2.4
In april 2015 is door de Staat een onderzoek uitgevoerd naar de beloning van [verzoekster] en een tweetal collega’s. Uit dit onderzoek is gebleken dat [verzoekster] sedert de datum van indiensttreding teveel salaris heeft ontvangen en dat de reden hiervan is dat onjuiste salaristabellen zijn toegepast. Na een extern uitgevoerd onderzoek door de Staat heeft de Staat op 22 september 2016 aan [verzoekster] meegedeeld dat haar salaris zal worden aangepast aan de juiste salaristabel. Voor [verzoekster] betekent dit een teruggang in inkomen dat door de Staat wordt vormgegeven middels een stapsgewijze afbouw over een periode van drie jaren.
2.5 [
verzoekster] heeft tegen deze teruggang bezwaar gemaakt. Een interne beroepsgang heeft voor haar geen positief resultaat gegeven.
2.6
Ten tijde van het dienen van onderhavig geschil verdient [verzoekster] het maximaal aan haar toe te kennen salaris.
2.7 [
verzoekster] stelt zich in het verzoek op het standpunt dat haar salaris juist is berekend op grond van de salaristabellen van 1998 en dat de stelling dat de Staat foute tabellen heeft toegepast, niet juist is. Zij verwijt de Staat dat die nu teruggrijpt op verouderde tabellen (uit 1986) en de haar in de loop de jaren toegekende salarisverhogingen ongedaan wil maken. Zij verzoekt een verklaring voor recht dat de salarissen van haar steeds op de juiste wijze en conform de arbeidsovereenkomst zijn geschied en de handelswijze van de Staat wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad oplevert, althans een voorziening die het Gerecht geraden acht, met veroordeling van de Staat in de kosten van het geschil.
2.8
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.9
Op de standpunten van partijen gaat het Gerecht hieronder, waar nodig, nader in.

3.DE BEOORDELING

3.1
De kern van het geschil wordt gevormd door de vraag of het de Staat is toegestaan het salaris van [verzoekster] te verlagen om dat in overeenstemming te brengen met het door de Staat (kennelijk) beoogde loon zoals dat moet worden berekend op basis van de arbeidsovereenkomst. [verzoekster] heeft betoogd dat haar loon correct is berekend. Daar tegenover heeft de Staat aangevoerd dat er sprake was van een fout en dat de Staat het recht heeft die te herstellen - zo niet voor het verleden, dan toch tenminste voor de toekomst. Zij wenst het loon voor [verzoekster] te brengen op het niveau dat past bij de salaristabel behorend bij de ALP 2006.
3.2
De zaak kenmerkt zich door het gegeven dat de Staat met [verzoekster] kennelijk overeenstemming heeft bereikt over het aan haar toe te kennen loon (dat volgens de Staat al Afl. 369,- teveel was bij aanvang van de functie). Het is echter in de risicosfeer van de Staat gelegen dat zij in de arbeidsovereenkomst niet het brutoloon van [verzoekster] heeft vermeld - waartoe zij op grond van de ALP verplicht was. De Staat heeft vervolgens gedurende meer dan vijf jaren het loon van [verzoekster] berekend en aan haar betaald. Daarmee kan gezegd worden dat dit kennelijk het overeengekomen loon is tussen [verzoekster] en de Staat. Hierbij mag ook gewicht worden toegekend aan het feit dat bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst tussen partijen gesproken is over de hoogte van het loon van [verzoekster], op basis waarvan zij de keuze heeft gemaakt om bij de Staat in dienst te treden.
3.3
Wat de Staat thans voorstaat is in feite een wijziging van de primaire arbeidsvoorwaarde (namelijk het betalen van een bepaald loon), waarbij de Staat de in het verleden aan [verzoekster] toegekende salarisverhogingen wenst terug te draaien. Weliswaar noemt de Staat dat anders, maar daar komt het per saldo op neer. Gezien de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is aangegaan, de gebrekkige vastlegging van de afspraken en het gedrag van de Staat ná het sluiten van de arbeidsovereenkomst kan het Gerecht geen grond vinden om de Staat daarin te volgen.
3.4
In het midden kan dus blijven of de salaristabel juist of onjuist is toegepast, omdat de Staat door inbreuk te maken op de primaire arbeidsvoorwaarde zonder de instemming van [verzoekster], zich schuldig maakt aan een tekortkoming. In zoverre kan het verzoek worden toegewezen.
3.5
Dit betekent dat de gevraagde verklaring voor recht dat de handelswijze van de Staat (waaronder het Gerecht begrijpt: het afbouwen van het loon van [verzoekster]) als een tekortkoming van de Staat moet worden aangemerkt.
3.6
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Staat worden veroordeeld in de kosten van het geding.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
verklaart voor recht dat de handelswijze van de Staat jegens [verzoekster] een tekortkoming oplevert;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding aan de zijde van [verzoekster], tot op heden begroot op Afl. 50,- aan griffierecht en 2.500,- aan salaris gemachtigde;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.