ECLI:NL:OGEAA:2018:487

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
E.J. AUA201703459
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van primaire arbeidsvoorwaarden en salarisaanpassing door de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft [verzoekster], werkzaam als administratief medewerkster/secretaresse bij de Staat der Nederlanden, een verzoek ingediend om een verklaring voor recht dat haar salaris correct is berekend op basis van de salaristabellen van 1998. [verzoekster] is in 2001 in dienst getreden en heeft in 2006 een nieuwe arbeidsovereenkomst getekend, waarbij de arbeidsvoorwaarden zijn gewijzigd. De Staat heeft echter in 2015 een onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat [verzoekster] sinds 2006 te veel salaris heeft ontvangen, wat leidde tot een voorstel om haar salaris aan te passen aan de juiste salaristabel. [verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanpassing, omdat zij meent dat haar salaris correct is berekend op basis van de oude tabel en dat de Staat haar niet correct heeft geïnformeerd over de gevolgen van de nieuwe arbeidsovereenkomst.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Staat niet voldoende heeft aangetoond dat [verzoekster] op de hoogte was van de negatieve gevolgen van de wijziging in haar arbeidsvoorwaarden. De Staat heeft [verzoekster] jarenlang op basis van de oude salaristabel betaald, wat haar het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gegeven dat er niets zou veranderen. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat de handelswijze van de Staat een tekortkoming oplevert en heeft de Staat veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak is gedaan op 21 augustus 2018.

Uitspraak

Beschikking van 21 augustus 2018
Behorend bij E.J. AUA201703459
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES),
te Nederland,
hierna ook te noemen: de Staat,
gemachtigde: advocaat mr. A.M. Wever.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de door partijen overgelegde producties;
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de aantekeningen van de griffier van de behandeling ter zitting van 6 juli 2018.
1.2
De datum van de beschikking is bepaald op heden.

2.HET VERZOEK

2.1 [
verzoekster] is op 4 september 2001 bij de Staat in dienst getreden krachtens een arbeidsovereenkomst. Zij is werkzaam als administratief medewerkster/secretaresse en heeft een dienstverband voor zogenoemd lokaal personeel. In deze overeenkomst is onder meer bepaald:
Artikel 2
Het aan de in artikel 1 bedoelde functie verbonden maandloon bedraagt, uitgaande van een gemiddelde arbeidsduur van 40 uur per week, Afl. 2.605,- bruto per maand en is analoog aan schaal 5 trede 4, conform het overzicht Schalen en Rangen 2001 van de directie Personeel en Organisatie van het land Aruba.
2.2
In het jaar 2006 hebben partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten, omdat de Arbeidsvoorwaarden Lokaal Personeel (ALP) zijn gewijzigd en vastgesteld in april 2006. In deze arbeidsovereenkomst is onder meer opgenomen:
Artikel 2 - salaris
Het aan de in artikel 1.1 bedoelde functie verbonden maandloon is gelijk aan het brutobedrag behorende bij schaal 5 trede 11 van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986, als bedoeld in artikel 1, sub j van de ALP van april 2006.
2.3
Voorafgaande aan de totstandkoming van deze tweede arbeidsovereenkomst heeft de Staat geen informatie verschaft met betrekking tot het loon dat [verzoekster] na het tekenen van deze arbeidsovereenkomst zou ontvangen. In de jaren na 2006 is zij beloond overeenkomstig de loonregeling die gold ten tijde van het aangaan van de eerste arbeidsovereenkomst van 2001. Die regeling is voor [verzoekster] in positieve zin afwijkend van de loonregeling die geldt op basis van de ALP 2006.
2.4
In april 2015 is door de Staat een onderzoek uitgevoerd naar de beloning van [verzoekster] en een tweetal collega’s. Uit dit onderzoek is gebleken dat [verzoekster] sedert 2006 teveel salaris heeft ontvangen en dat de reden hiervan is dat onjuiste salaristabellen zijn toegepast. Na een extern uitgevoerd onderzoek door de Staat heeft de Staat op 22 september 2016 aan [verzoekster] meegedeeld dat haar salaris zal worden aangepast aan de juiste salaristabel. Voor [verzoekster] betekent dit een teruggang in inkomen dat door de Staat wordt vormgegeven middels een stapsgewijze afbouw over een periode van drie jaren.
2.5 [
verzoekster] heeft tegen deze teruggang bezwaar gemaakt. Een interne beroepsgang heeft voor haar geen positief resultaat gegeven.
2.6
Ten tijde van het dienen van onderhavig geschil verdient [verzoekster] het maximaal aan haar toe te kennen salaris.
2.7 [
verzoekster] stelt zich in het verzoek op het standpunt dat haar salaris juist is berekend op grond van de salaristabellen van 1998 en dat de stelling dat de Staat foute tabellen heeft toegepast, niet juist is. Zij voert aan dat zij steeds is beloond op basis van de regeling die is vermeld in de eerste arbeidsovereenkomst en dat zulks ook correct is. Bij het tekenen van de tweede arbeidsovereenkomst is volgens [verzoekster] aan haar uitgelegd dat alles gelijk blijft en dat zij zelfs betere doorgroeimogelijkheden had. Zij verwijt de Staat dat die nu teruggrijpt op verouderde tabellen (uit 1986) en de haar in de loop de jaren toegekende salarisverhogingen ongedaan wil maken. Zij verzoekt een verklaring voor recht dat de salarissen van haar steeds op de juiste wijze en conform de arbeidsovereenkomst zijn geschied en de handelswijze van de Staat wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad oplevert, althans een voorziening die het Gerecht geraden acht, met veroordeling van de Staat in de kosten van het geschil.
2.8
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.9
Op de standpunten van partijen gaat het Gerecht hieronder, waar nodig, nader in.

3.DE BEOORDELING

3.1
De kern van het geschil wordt gevormd door de vraag of het de Staat is toegestaan het salaris van [verzoekster] te verlagen om dat in overeenstemming te brengen met het door de Staat (kennelijk) beoogde loon zoals dat moet worden berekend op basis van de tweede arbeidsovereenkomst. [verzoekster] heeft betoogd dat de salaristabel die behoorde bij de eerste arbeidsovereenkomst nog steeds geldt en dat haar loon correct is berekend. Ook heeft zij aangevoerd dat bij de totstandkoming van de tweede arbeidsovereenkomst tegen haar is gezegd dat er niets veranderde en dat zelfs sprake was van een verbetering. Daar tegenover heeft de Staat aangevoerd dat er sprake was van een fout en dat de Staat het recht heeft die te herstellen - zo niet voor het verleden, dan toch tenminste voor de toekomst. Zij wenst het loon voor [verzoekster] te brengen op het niveau dat past bij de salaristabel behorend bij de ALP 2006.
3.2
De zaak kenmerkt zich door het gegeven dat de Staat blijkbaar een wijziging heeft willen aanbrengen in de (primaire) arbeidsvoorwaarden van [verzoekster]. Uit de berekening van de Staat volgt dat [verzoekster] bij toepassing van de salaristabel behorend bij de ALP 2006 direct in inkomen zou dalen - zij het beperkt. De opbouw zou in de jaren daarna aanmerkelijk trager verlopen dan onder de oude tabel het geval was. Voorts is kenmerkend voor de zaak dat de Staat na het sluiten van de tweede arbeidsovereenkomst aan [verzoekster] het loon is blijven uitbetalen, berekend op basis van de oude tabel. Op basis van die tabel zit [verzoekster] inmiddels aan het einde van haar loonschaal.
3.3
Ter terechtzitting is geconstateerd dat de Staat op geen enkele wijze aan [verzoekster] duidelijk heeft gemaakt dat de arbeidsvoorwaarden zich in negatieve zin zouden wijzigen (en haar loon de facto zou dalen). [verzoekster] was daarnaast in beginsel ook niet gehouden om een nieuwe arbeidsovereenkomst met de Staat te sluiten, nu zij immers reeds een overeenkomst had, namelijk die van 2001. Het enkele feit dat de ALP 2006 is vastgesteld, betekende nog niet de noodzaak voor het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst. Voor zover de Staat zich op het standpunt stelt dat [verzoekster] dus akkoord is gegaan met de gewijzigde arbeidsvoorwaarden en hiermee met het verminderde loon is de enkele handtekening van [verzoekster] onvoldoende. Het komt dan aan op de vraag of de Staat, zoals een goed werkgever betaamt, aan [verzoekster] heeft uitgelegd wat die wijziging zou inhouden en welke gevolgen dit voor haar zou hebben. Vaststaat dat de Staat dat niet heeft gedaan, maar integendeel, [verzoekster] is blijven betalen op basis van de salaristabel die hoorde bij de overeenkomst van 2001. Dat [verzoekster] had moeten begrijpen dat die handelswijze onjuist was, is niet gebleken. Immers uit de ALP 2006 valt niet op eenvoudige wijze af te leiden welk loon aan [verzoekster] moest worden toegekend, nu de regeling slechts verwijst naar achterliggende documenten. De handelswijze van de Staat na het sluiten van de nieuwe arbeidsovereenkomst heeft bij [verzoekster] dan ook het gerechtvaardigde vertrouwen opgewekt dat er ten aanzien van haar loon niets zou wijzigen. Dit strookt met de door [verzoekster] ter zitting gemaakte opmerking dat tegen haar bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst in 2006 gezegd is dat de wijziging naar de ALP 2006 slechts positieve kanten had.
3.4
Wat de Staat thans beoogt is om het in haar ogen teveel betaalde loon voor de toekomst terug te draaien, door het loon van [verzoekster] alsnog in overeenstemming te brengen met de tabel die volgens de Staat moet gelden. [verzoekster] verzet zich daartegen. In feite komt de handelswijze van de Staat neer op het stapsgewijs terugdraaien van de eerder aan [verzoekster] toegekende salarisverhogingen. Hierboven is reeds overwogen dat [verzoekster] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op die salarisverhogingen, nu de Staat haar én niet heeft ingelicht, én heeft meegedeeld dat er slechts een positieve wijziging zou zijn, én zelf heeft gehandeld zoals zij aan [verzoekster] heeft voorgehouden. Onder deze omstandigheden is de afbouw die de Staat thans voorstaat in strijd met de eisen die het goed werkgeverschap aan haar stelt en bovendien in strijd met de kennelijke afspraken die zij met [verzoekster] heeft gemaakt en waaraan zij zelf uitvoering heeft gegeven. Dit betekent dat het afbouwen van het loon van [verzoekster] als een tekortkoming kan worden aangemerkt.
3.5
Iets anders is dat de Staat niet gehouden is om toekomstige loontermijnen volgens de oude opbouw te laten verlopen. Daarvoor mag zij - zo sprake zou zijn geweest van verdere loongroei - het loon in relatie brengen met de nieuwe tabel, wat betekent dat het loon kan worden “bevroren” tot het juiste niveau is bereikt. Omdat [verzoekster] inmiddels aan het maximum van haar loonschaal zit, zal dit voor de Staat geen soelaas bieden, behoudens eventueel toe te passen indexering. Gezien het bovenstaande is er echter geen reden om de negatieve gevolgen van de handelswijze van de Staat in het verleden af te wentelen op [verzoekster].
3.6
Dit betekent dat de gevraagde verklaring voor recht dat de handelswijze van de Staat (waaronder het Gerecht begrijpt: het afbouwen van het loon van [verzoekster]) als een tekortkoming van de Staat moet worden aangemerkt. In zoverre slaagt het verzoek.
3.7
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Staat worden veroordeeld in de kosten van het geding.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
verklaart voor recht dat de handelswijze van de Staat jegens [verzoekster] een tekortkoming oplevert;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding aan de zijde van [verzoekster], tot op heden begroot op Afl. 50,- aan griffierecht en 2.500,- aan salaris gemachtigde;
wijst het meer of anders verzochte af..
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.