ECLI:NL:OGEAA:2018:47

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
AUA201701611
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellante op 13 april 2017 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Minister van Infrastructuur, Ruimtelijke Ontwikkeling en Integratie, die op 13 februari 2017 was afgegeven. Deze beschikking weigerde de aanvraag van appellante voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. De Minister verklaarde het bezwaar op 4 juli 2017 niet-ontvankelijk, waarna appellante beroep instelde bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Tijdens de zitting op 20 november 2017 werd de zaak behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. D.G. Kock, en de Minister vertegenwoordigd was door DIMAS.

Het Gerecht oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift zes weken bedraagt, ingaande de dag na de datum van de beschikking. Aangezien de beschikking gedateerd was op 13 februari 2017, eindigde de bezwaartermijn op 27 maart 2017. Het ingediende bezwaarschrift op 13 april 2017 was dus te laat. Appellante betoogde dat de dagtekening van de beschikking foutief was, maar het Gerecht oordeelde dat dit niet aannemelijk was gemaakt. Bovendien werd vastgesteld dat de gemachtigde van appellante de beschikking op 15 maart 2017 had ontvangen, wat de termijnoverschrijding verder bevestigde.

Het Gerecht concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het bezwaar terecht niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. Jansen op 22 januari 2018, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dagtekening van de beslissing moet worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 22 januari 2018
AUA201701611
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellante]
allen wondend in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:
de Minister van Infrastructuur, Ruimtelijke Ontwikkeling en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER
gemachtigde: (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Appellante heeft op 13 april 2017 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van verweerder van 13 februari 2017, waarbij het verzoek van appellante van 8 november 2016 om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf, is afgewezen.
Bij beschikking van 4 juli 2017 heeft verweerder voornoemd bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de beschikking op bezwaar heeft appellante op 25 juli 2017 beroep ingesteld bij dit gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 20 november 2017, alwaar zijn verschenen appellante in persoon bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen.
Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat deze termijn in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend. Nu de (afwijzende) beschikking een dagtekening heeft van 13 februari 2017, is de bezwaartermijn op 27 maart 2017 geëindigd. Het op 13 april 2017 ingekomen bezwaarschrift is dan ook buiten de in voornoemd artikel gegeven termijn ingediend.
2.2
Appellante betoogt dat de beschikking foutief is gedagtekend. Appellante heeft op dezelfde dag als haar echtgenoot haar verzoek bij verweerder ingediend en heeft ook op dezelfde dag (eind maart 2017) als haar echtgenoot de beslissing daarop ontvangen. De beschikking van de echtgenoot van appellante heeft een dagtekening van 13 maart 2017, terwijl de beschikking van appellante een dagtekening heeft van 13 februari 2017. De dagtekening van de beschikking van appellante betreft overduidelijk een fout, aldus appellante.
2.3
Verweerder bestrijdt dat de dagtekening van de beslissing op bezwaar 13 maart 2017 moet zijn en heeft ter staving hiervan afschriften van schermprints van het computersysteem van de DIMAS overgelegd. Dat de schermprints betrekking hebben op de beschikking van appellante en die van haar echtgenoot blijkt uit de op de daarop vermelde CRV-nummers [nummer] (appellante) en [nummer] (echtgenoot). Op de schermprints betreffende de beschikking van appellante is als datum van uitreiking evenals de datum van verzending van de beschikking, 13 februari 2017 vermeld. De schermprints betreffende de beschikking van de echtgenoot vermelden daarentegen een datum van 13 maart 2017. Gelet op het voorgaande oordeelt het gerecht dat niet aannemelijk is geworden dat de beschikking niet correct is gedagtekend. Het betoog van appellante faalt derhalve.
2.4
Appellante heeft voorts gesteld dat zij direct nadat zij de beschikking heeft ontvangen (eind maart 2017) bezwaar heeft gemaakt zodat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Daartegenover heeft verweerder gesteld dat appellantes gemachtigde de beschikking reeds op 15 maart 2017 heeft ontvangen. Als bewijs hiervan heeft hij een afschrift van het ontvangstbewijs van Post Aruba N.V. dat betrekking heeft op de beschikking ([nummer]) overgelegd. Daarop is een stempelafdruk met voormelde datum te zien. Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder hiermee aannemelijk gemaakt dat de toenmalige gemachtigde van appellante de beschikking op 15 maart 2017 heeft ontvangen. Appellante heeft op 13 april 2017 een bezwaarschrift ingediend, derhalve ruim vier weken na ontvangst van de beschikking. Niet kan derhalve worden gezegd dat de indiening is gebeurd zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Eventuele nalatigheid op dit punt van de toenmalige gemachtigde komt voor rekening van appellante. Het gerecht acht de termijnoverschrijding dan ook niet verschoonbaar. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
De verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing werd gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 22 januari 2018, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).