ECLI:NL:OGEAA:2018:459

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
AUA201801162
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en herstel dienstbetrekking in het kader van demissionair kabinet

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, verzoekt [verzoeker] om herstel van zijn dienstbetrekking bij het Land Aruba, na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. [verzoeker] was sinds 15 april 2013 in dienst van het Land en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 31 oktober 2017, na de demissionaire periode van het kabinet Eman II. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst werd door het Land als rechtsgeldig beschouwd, maar [verzoeker] betwist dit en stelt dat de beëindiging kennelijk onredelijk was. Het Gerecht oordeelt dat de opzegging niet voldoet aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, en dat het Land onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [verzoeker]. De rechter concludeert dat de dienstbetrekking hersteld moet worden, tenzij het Land kiest voor een schadevergoeding van Afl. 65.000. De zaak wordt verwezen naar een zitting voor uitlating van het Land over de uitvoering van deze uitspraak.

Uitspraak

Beschikking van 31 juli 2018
Behorend bij AUA201801162
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoeker],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. C.S. Edwards,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
LAND ARUBA,
te Aruba,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. M. Jansen.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van [verzoeker];
- de overgelegde aantekeningen ter zitting van het Land;
- de behandeling ter zitting van 3 juli 2018 en de daarvan gemaakte aantekeningen van de griffier.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
[verzoeker] is met ingang van 15 april 2013 in privaatrechtelijke dienst van het Land getreden. Op 19 maart 2014 hebben partijen een arbeidsovereenkomst getekend voor de duur van het kabinet Eman II. Op de salarisstrook van [verzoeker] is als einddatum van de arbeidsduur steeds aangegeven 31 oktober 2017.
2.2
De functie van [verzoeker] was [functie] van de Multifunctionele Accommodatie (MFA) in [plaats].
2.3
Op 22 september 2017 hebben algemene verkiezingen plaatsgevonden in Aruba. De regeringspartij is daarbij haar absolute meerderheid in de Staten kwijtgeraakt.
2.4
Op 5 oktober 2017 heeft het departement personeelszaken (verder: DRH) de minister van algemene zaken in overweging gegeven dat de ministerraad op 22 augustus 2017 had besloten om [verzoeker] in vaste (ambtelijke) dienst te benoemen. DRH heeft daarop de minister geadviseerd om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] met ingang van 1 november 2017om te zetten naar een benoeming in vaste (ambtelijke) dienst.
2.5
Op 17 november 2017 is het kabinet Wever-Croes I aangetreden.
2.6
Bij brief van 27 december 2017 heeft Land Aruba aan [verzoeker] bericht:
Onderwerp: opzegging dienstverbandGraag uw aandacht voor het volgende.U had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met het Land. Deze is aangegaan voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet Eman II en verliep van rechtswege op 31 oktober 2017.In de vergadering van de minsterraad van 22 augustus 2017 (BE-62/17) is besloten om u een arbeidsovereenkomst aan te bieden of om u in tijdelijke dienst te benoemen. Deze beslissing is genomen tijdens de periode van het afscheidsbeleid, dan wel de demissionaire periode van het Kabinet Eman II. Een dergelijk besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, daar het afgetreden kabinet het nieuwe kabinet niet voor een voldongen feit mag plaatsen.Om een transparante transitieperiode te waarborgen zijn de rechtspositionele beslissingen die genomen zijn tijdens de periode van afscheidsbeleid en de demissionaire periode van Kabinet Eman II aan het Kabinet Wever-Croes voorgelegd. In afwachting van een beslissing van het Kabinet Wever-Croes bent u na 31 oktober 2017 opnieuw op de payroll gezet.In de vergadering van de ministerraad van 6 december 2017 (BE-07/17) is besloten tot intrekking van de beslissing van de ministerraad van 22 augustus 2017 (BE-62/17). Op grond van het bovenstaande wordt u bericht dat de beslissing van de ministerraad van 22 augustus 2017 (BE-62/17) ingetrokken wordt waardoor deze niet uitgevoerd is.Uw dienstverband wordt, met inachtneming van één maand opzegtermijn, ingaande 31 december 2017 opgezegd en derhalve definitief eindigend op 31 januari 2018.
2.7 [
[verzoeker] heeft tot 31 januari 2018 doorgewerkt en zijn salaris ontvangen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
[verzoeker] verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad –veroordeling van het Land tot herstel van de dienstbetrekking, subsidiair toekenning van een naar billijkheid te betalen schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van het Land tot vergoeding van de proceskosten.
3.2 [
[verzoeker] grondt het verzoek erop dat het Land de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk heeft beëindigd.
3.3
Het Land voert hiertegen verweer.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het gerecht stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat [verzoeker] niet is benoemd als ambtenaar maar tussen partijen een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft bestaan. Volgens het Land is daaraan in ieder geval op 31 oktober (conform de mededeling op de loonstrook) of op 17 november 2017 (met het aantreden van het kabinet Wever-Croes) een einde gekomen. Alleen coulance halve is het salaris doorbetaald tot 31 januari 2018.
4.2
Met het Land kan worden geoordeeld dat aan de arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van de duur van het kabinet Eman II met het aantreden van het kabinet Wever-Croes op 17 november 2017 van rechtswege een einde kwam. Het gerecht merkt daarbij op dat in de periode 31 oktober 2017 tot 17 november 2017 het kabinet Eman II weliswaar demissionair was maar dat betekent in het licht van de uitleg van de arbeidsovereenkomst nog niet dat daaraan al een einde is gekomen.
4.3
Vanaf 17 november 2017 tot 31 januari 2018 is [verzoeker] immers door blijven werken. Niet gebleken is dat hij dat tegen instructies van zijn (dan voormalige) leidinggevende heeft gedaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt nu niet in te zien op welke rechtsgrond dat anders is gebeurd dan op grond van een (verlengde of nieuwe) arbeidsovereenkomst. [verzoeker] heeft het ook mogen begrijpen dat het Land dat zo bedoelde omdat hem ‘het dienstverband’ bij brief van 27 december 2017 werd opgezegd tegen 31 januari 2018. Een overeenkomst die door tijdsverloop al geëindigd is hoeft niet meer te worden opgezegd.
4.4
De stelling van het Land dat sprake zou zijn van een nietige overeenkomst verdraagt zich niet met zijn handelen; ook een nietige overeenkomst behoeft immers geen opzegging. Het beroep op nietigheid wegens – kort gezegd – afscheidsbeleid is in strijd met de openbare orde en in strijd met de goede procesorde en blijft, voor zover het Land zich daarop beroept, daarom buiten beschouwing.
4.5
Getoetst moet dus worden of de opzegging van 27 december 2017 door de beugel kan.
4.6
Onder welke voorwaarden een duurovereenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Ook als de wet of een duurovereenkomst wel voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen, indien de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. Een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen kan ten slotte op grond van art. 6:248 lid 2 BW onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
4.7
Het Land is bij haar (rechts)handelen gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook als op de arbeidsovereenkomst, zoals in dit geval, ingevolge artikel 7A:1613y BW de zevende titel A van boek 7A toepassing mist, komt bij de invulling van dat waartoe het Land op grond van de redelijkheid en billijkheid in het licht van de opzegging gehouden is, betekenis toe aan de omstandigheid dat het Land zich ook op grond van de algemene norm als goed werkgever heeft te gedragen en in dat verband komt aan de vijfde afdeling van de zevende titel A van boek 7A wel enige reflexwerking toe.
4.8
De onderhavige zaak kenmerkt zich hierdoor dat tussen [verzoeker] en het Land sinds 15 april 2013 sprake is van een arbeidsrelatie. [verzoeker], geboren op [datum] 1964, is inmiddels 54 jaar. Omtrent de kansen van [verzoeker] op de arbeidsmarkt heeft het Land zich niet uitgelaten. Met die omstandigheid heeft hij dus bij de belangenafweging die van hem als goed werkgever en als overheid mag worden verlangd niet kenbaar rekening gehouden. In de brief waarbij de arbeidsovereenkomst werd opgezegd heeft het Land niet aangegeven waarom [verzoeker] precies werd ontslagen. De brief heeft het karakter van een algemeen geformuleerde opzegging zonder dat duidelijk is of en waarom [verzoeker] niet meer nodig is. De suggestie dat [verzoeker] wordt ontslagen omdat hij zijn arbeidsovereenkomst aan afscheidsbeleid te danken heeft en daarmee aan handelen in strijd met de openbare orde is bovendien diffamerend. In de onderhavige zaak heeft [verzoeker] immers een sollicitatieprocedure doorlopen die erin geresulteerd heeft dat DRH, zelfs tijdens de periode dat het kabinet Eman II demissionair was, de minister heeft geadviseerd om [verzoeker] in ambtelijke dienst te benoemen. Het heeft er dan ook de schijn van dat [verzoeker] alleen is ontslagen omdat hij ooit door het kabinet Eman II in dienst is genomen. De opzegging gaat bovendien niet gepaard met een aanbod tot (schade)vergoeding. Daardoor voldoet de opzegging niet aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid; zij is onaanvaardbaar.
4.9
Dat laat onverlet dat het van algemene bekendheid is dat het Land moet bezuinigen waarbij door derden, zoals bijvoorbeeld het Caft, met name en herhaaldelijk aandacht is gevraagd voor de loonkosten waarmee het Land zich geconfronteerd ziet. Bovendien moet ermee rekening gehouden worden dat het Land haar eigen personeelsbeleid moet kunnen voeren en de rechter dat slechts terughoudend moet toetsen. Er is dan ook geen sprake van een nietig ontslag zoals bij opzegging van arbeidsovereenkomsten zonder toestemming van de Directeur Arbeid en Onderzoek in de private sector, nu de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten niet van toepassing is op de onderhavige arbeidsverhouding. Het gerecht ziet daarom aanleiding om aan te sluiten bij het (op zichzelf niet toepasselijke) bepaalde in de artikelen 7A:1615s en 1615t BW omtrent het kennelijk onredelijk ontslag.
4.1
Rekening houdend met de omstandigheid dat [verzoeker] per saldo sinds 15 april 2013 voor het Land werkte, op de nominatie stond in ambtelijke dienst te treden, hij akkoord was met een lager salaris conform de ambtelijke loonschalen en gezien zijn leeftijd zal het gerecht het Land gelasten de dienstbetrekking te herstellen met bepaling dat de verplichting tot herstel vervalt als een vergoeding van Afl. 65.000 (bruto) wordt betaald.
4.11
De zaak zal daarom voor uitlating zijdens het Land worden verwezen naar de (rol)zitting. Het Land kan dan aangeven of hij de dienstbetrekking herstelt of de voorkeur geeft aan betaling van de vergoeding. Voor de goede orde merkt het gerecht op dat gedurende deze periode geen loonbetalingsverplichting bestaat, de arbeidsovereenkomst is immers beëindigt en herleeft als het zover komt pas weer met het (eind)oordeel dat deze door het gerecht wordt hersteld.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verwijst de zaak naar de zitting van 21 augustus 2018 voor uitlating als bedoeld in rechtsoverweging 4.11;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen, rechter, en werd ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 31 juli 2018 door de rechter in aanwezigheid van de griffier.